De reis die ik in augustus 2017 maakte was geen reis die te vergelijken valt
met de andere reizen op de website. Ik wilde ooit in mijn leven naar Auschwitz,
maar wilde dit niet als een vakantietripje (stedentrip) gaan doen. Ik wilde me
er goed op voorbereiden, goed ingelezen op pad gaan en het liefst met mensen die
ook extra geïnteresseerd in en op de hoogte waren over wat er in de WOII
gebeurde daar naartoe gaan, dus koos ik voor een reis langs meerdere kampen. Het was een reis langs alle zeven
vernietigingskampen uit WOII. Natuurlijk telde het Duitse Rijk nog vele andere
kampen, zoals doorvoerkampen, concentratiekampen en werkkampen, maar er
bestonden slechts een paar vernietigingskampen en daarvan lagen de meeste in Polen.
In dit reisverslag zal ik soms voor het gemak spreken over Duitsers. Hiermee
bedoel ik de Duitse SS-ers en soldaten die actief deelnamen aan de oorlogvoering
en het vermoorden van onschuldige slachtoffers tijdens WOII. Er waren ook goede
Duitsers. Ik ben er zelfs van overtuigd dat er ook goede Duitsers waren onder de
soldaten en SS-ers. Dit reisverslag is er echter niet om te oordelen over goed
en fout, maar om te leren van de geschiedenis en om de slachtoffers te
herdenken.
De vlucht ging van Eindhoven naar Polen. Wat relaxed om van zo'n klein
vliegveld te vertrekken, je auto vlakbij te kunnen parkeren en je tijd niet
kwijt te zijn aan lange wachtrijen. In Polen werden we opgewacht door de
reisleider en reden we via het monument voor de Poolse gevallenen in het Oosten
naar het hotel. Dit monument bestaande uit een bronzen kar met
daarin vele kruisen symboliseert de door de Russen gevangen genomen Polen, die op
veewagens naar o.a. Siberië werden gestuurd om daar te werken en te sterven. Ook
staat het symbool voor de massamoord op Poolse gevangenen in Katyn (Rusland).
Vanuit het hotel was het mogelijk om met de tram naar het oude
centrum van de stad te gaan. Hier is het erg toeristisch, zijn er vele
terrasjes, die in de zomer helemaal vol zijn en kun je heerlijk
rondwandelen tussen de vele oude gebouwen. Althans, ze lijken oud. Na de
Opstand van Warschau was nagenoeg de hele stad verwoest. Na de oorlog
heeft men de stad weer in oude glorie hersteld. In het pas geopende
museum over de Opstand van Warschau, niet te verwarren met de Opstand in
het getto van Warschau, kun je op een interactieve manier veel te weten
komen over deze opstand. Deze opstand begon op 1 augustus 1944.
Opstandelingen van het Poolse Armia Krajowa verzetsleger besloten in
opstand te komen tegen de Duitsers met als doel de stad te bevrijden.
Helaas is dat mislukt. Het effect van een verrassingsaanval bleef uit.
Aan de kant van de Duitsers vielen meer dan 17000 doden en 9000
gewonden. Hier namen de Duitsers
wraak op. In het museum hangen dikke stapels aanplakbiljetten die over elkaar
zijn geplakt met verordeningen en bekendmakingen van de personen die
zijn geëxecuteerd. Meer dan 40.000 burgerslachtoffers werden
geëxecuteerd door de Duitsers, in de hoop dat de Poolse opstandelingen
zich over zouden geven.
Het
lukte de Polen nog om een paar honderd Joodse gevangenen uit het getto te
bevrijden. De Polen vochten ondanks de massa-executies door. De Duitsers brandden
en bombardeerden als tegenactie een groot deel van de stad plat. Toen het Rode
Leger bij de stad aankwam verwachtte men dat men steun zou krijgen, maar niets
was minder waar. De Poolse opstandelingen werden door Het Rode leger gevangen
genomen en naar Siberië gedeporteerd. de enige hulp van buitenaf die men kreeg
was van Het Eerste Poolse Leger. De burgerbevolking die nog over was leefde
inmiddels in armoede en in erbarmelijke omstandigheden.
Op 2 september probeerden 5300 burgers en opstandelingen via het
rioolstelsel in wijken te komen die in handen waren van de
opstandelingen. Er sneuvelden meer dan 150.000 Poolse burgers, en zo'n
18.000 opstandelingen. Op 2 oktober 1944 gaven de Armia Krajowa
strijdkrachten zich over. Zij werden naar krijgsgevangenen kampen
gestuurd. Een deel van de burgerbevolking die nog over was, werd naar
werkkampen en concentratiekampen gestuurd. de overige burgers werden de
stad uitgedreven. Hierna verwoestte het Duitsers leger bijna alles wat
er nog over was van de stad, waarbij geen enkel historisch gebouw of
monument mocht blijven staan. Na de oorlog werd de stad weer opgebouwd. De naam Armia Krajowa
werd door het communistische leger gecensureerd. De opstandelingen
werden door het communistische leger gearresteerd en werden in
communistische propaganda afgeschilderd als een extreem rechtse
groepering die geheuld had met de nazi's. Na de val van het communisme
in 1989 werd 1 augustus een herdenkingsdag.
In 2004 werd het museum geopend. In dit museum kun je een film zien van een
filmploeg die tijdens de opstand alles heeft gefilmd. Ook is er een 3D film die
laat zien hoe de stad voor 85% verwoest was. vanaf het uitkijkplatform kun je
zien hoe hard er in Warschau gebouwd wordt. Overal schieten nieuwe moderne
gebouwen de lucht in. Sinds mijn bezoek aan Warschau in 2011 was de stad
aanzienlijk moderner geworden. Een verslag over de tour die ik toen door het
oude centrum van de stad en langs een aantal monumenten maakte vind je
hier.
Vernietigingskamp Chelmno, of zoals de Duitsers het noemden, Kulmhof, ligt
bij het plaatsje Chelmno. We reden hier vanuit Warschau op dag 2 naartoe. Die
middag hadden we nog tijd om het museum in Warschau te bezoeken. Chelmno werd
als plaats gekozen voor het vernietigen van o.a. Joden, Roma, Sinti en andere
gevangenen, omdat het centraal lag tussen een op het platteland gelegen getto in
Wartheland (een door de Duitsers geannexeerd gebied dat o.a. Poznan, Lodz en
Warschau omvatte) en het getto van de stad Lodz. Toen er in de winter
voedselschaarste dreigde op het platteland ontstond de vraag of het niet beter
was om de mensen uit het getto op een snelle manier de dood in te
helpen dan hen van honger te laten omkomen. Dit blijkt uit een briefje dat later
gevonden is. Een speciaal Sonderkommando werd aangesteld om een dodenkamp te
bouwen, waar onproductieve Joden konden worden omgebracht. Chelmno lag tussen de
twee rivieren de Ner en de Warta. Chelmno lag dicht bij de treinverbinding
tussen Kolo en Dabie.
De Duitsers kozen in het dorp een landgoed uit en maakten
in het grote huis op het terrein een desinfectieruimte. Gebouwen in het dorp
werden als kantine en brandweerkazerne in gebruik genomen. Ook de kerk en de
pastorie die naast het landhuis lagen werden in bezit genomen, alsmede een groot
terrein in het bos nabij Rzuchów, zo'n 4 km verderop. Vanaf 8 december1941
werden hier Joden naartoe getransporteerd. Het begon met de Joden uit de getto's
van Kolo, Dabie, Izbica, Klodawa en Czachulec. Daarna volgden de Roma en de
Sinti zigeuners uit Lodz. Dit was een dikke maand eerder dan de Wannsee
conferentie die op 20 januari 1941 onder leiding van Reinhard Heydrich werd
gehouden in Berlijn. De SS-top kwam hier bijeen om te spreken over de Endlösung
der Judenfrage. Er was geopperd om alle Joden naar Madagaskar te exporteren. Er
werd besloten om inderdaad alle Joden stelselmatig te gaan uitroeien. Op
datzelfde moment waren de Einsatzgruppen o.l.v. Heinrich Himmler al door het
land aan het trekken en voerden vele executies van Joden uit.
Aan de mensen die hier vanaf het station in vrachtwagens naartoe waren
gebracht werd verteld dat zij naar werkkampen in Oostenrijk zouden worden
gebracht. Men moest dan eerst gedesinfecteerd worden en de kleding zou worden
ontluist. Er werd dus vriendelijk verzocht om de kleding uit te trekken voor men
een douche moest nemen. Achter grote deuren aan de zijkant van het gebouw
stonden vrachtwagens klaar. Men werd naakt deze gasvrachtwagens ingedreven. Als
de wagen vol was werden de motoren aangezet. De uitlaatgassen werden naar de
laadruimte geleid. Na een minuut begon het geschreeuw en gekreun vanuit de
laadruimte. Na 20 minuten werd het stil. De vrachtwagens reden de 4 km naar het
bos. Het kamp beschikte over in totaal drie vrachtwagens. Twee kleinere
vrachtwagens waar 80 tot 100 mensen tegelijk in konden en een grotere waar 130
tot 150 mensen in gingen.
Op de open plek in het bos waren Joodse gevangenen
verantwoordelijk voor het leeghalen van de vrachtwagens. De lichamen lagen tot
de halve hoogte van de vrachtwagen op elkaar gestapeld, geliefden soms met de
armen over elkaar. Soms waren er nog mensen in leven, die dan door de SS-ers
alsnog gedood werden. In eerste instantie werden de lichamen begraven in door
Joodse gevangenen gegraven kuilen. Vele lagen lichamen werden over elkaar
gelegd, zodat er zoveel mogelijk lichamen begraven konden worden. Vier enorme
massagraven zijn op de twee velden in het bos gevonden. Er werden ook tien
kuilen gevonden waarin lichamen waren verbrand. In de zomer van 1942 waren er
vier noodcrematoria en werden er twee crematoria met ovens gebouwd, alsmede een botversnipperaar.
De schoorstenen van de crematoria staken boven de bomen van het bos uit.
In september 1942 waren alle mensen uit de getto's op die van Lodz
na volledig vermoord. De Duitsers begonnen met het planten van bomen om bewijs
te verdoezelen. Op 7 april 1943 bliezen ze het landhuis op. Daarna vertrokken ze
naar de Balkan voor nieuwe opdrachten.
In 1944 werd besloten om het kamp weer te openen. Het getto van Lodz bestond
nog steeds en er was besloten dat men ook de mensen ook dit getto in Kulmhof
zouden doden. Het terrein naast de kerk werd met prikkeldraad afgezet. Het
landhuis bestond niet meer. De gevangenen die op het kamp moesten werken sliepen
er in de graanschuur, waar nu een heel klein museum is en waar een
filmpje van een van
de weinige overlevenden, Szymon Srebrnik, getoond wordt. Het is het enige overgebleven gebouw dat
nog uit die tijd is overgebleven.
In het bos bij Rzuchów werden twee barakken gebouwd voor desinfectie,
er kwamen twee nieuwe gasvrachtwagens en er werden twee nieuwe crematoria
gebouwd. Tussen 23 juni en 14 juli 1944 kwamen er tien treinen met ruim 7000
mensen per trein aan in Chelmno. De mensen werden van het station in Chelmno
naar de kerk naast het landgoed gebracht. In deze kerk moest men wachten tot men
met vrachtwagens naar het bos werd gebracht. In de eerste periode dat het kamp
in gebruik was, werd de kerk ook als wachtruimte gebruikt voor mensen uit de
transporten die niet direct naar de desinfectieruimte konden. Toen het Rode
Leger oprukte werd besloten om het kamp te sluiten en alle nog staande
constructies te verwoesten. De gevangenen die nog in het kamp actief waren
werden in de graanschuur vermoord. Twee wagens verlichten met hun koplampen de
graanschuur, in groepjes van vijf worden alle gevangenen naar buiten gebracht en
neergeschoten. Als het vierde groepje naar buiten wordt geleid, stormt
Miecszieslaw Zurawski met een mes dat hij heeft op de bewakers af, die net even
niet op staan te letten. Hij wordt niet achtervolgd, verdwijnt in de bosjes en
weet te ontsnappen. Tijdens de chaos die er ontstaat tijdens zijn aanval komen
de gevangenen in de graanschuur in opstand en vermoorden daarbij twee bewakers.
Ze pakken de wapens van deze bewakers en beginnen te schieten. De commandant
laat dan de deuren van de graanschuur sluiten en deze in brand steken. Al gauw
staat de hele graanschuur in brand. Alle 45 gevangenen in de graanschuur worden
in de schuur levend verbrand. Szymon Srebrnik getuigt later hoe hij bij de
eerste vijf zit die door het hoofd geschoten worden. Hij wordt niet goed
geraakt, valt en komt later bij terwijl de SS-ers alle gevangenen in de
graanschuur aan het vermoorden
zijn. Hij kruipt naar een van de wagens, breekt de twee koplampen van de auto en
maakt van het donker gebruik om te vluchten. Hij is dan slechts 13 jaar.
Ondanks dat de kogel door zijn nek, mond en neus ging overleeft hij als een van
de weinigen kamp Chelmno.
Wij bezochten, na het museum, eerst de plek in het bos en daarna nog de kerk,
die nu weer in gebruik is en waar op het moment dat wij in het kamp waren een
begrafenis plaatsvond. Op de plek waar wij bij het bos aankwamen stond een
enorme herdenkingsmuur. Achter de muur was een enorm veld. Op dit veld lagen
twee grote en meerdere kleinere borders gevuld met grind. De grote grindvlakken
boven de massagraven, de kleinere op de plek waar de crematoria, de brandkuilen
en de botversnipperaar waren geweest. Op het veld vindt men (vooral na regenval)
nog regelmatig kleine of grotere stukjes menselijk bot. Nadat de lichamen in de
crematoria waren verbrand (dit duurde zo'n 15 tot 20 minuten per lichaam) werd
de as uitgestrooid over het veld, of in zakken gestopt en later uitgestrooid
boven de Warta. De grotere stukken bot werden in de botversnipperaar gestopt en
ook deze resten werden verstrooid. Op het veld staan meerdere monumenten voor de
mensen uit de verschillende getto's. Er staat ook een grote Davidster die boven
het veld uit steekt en over de graven waakt.
Via een pad liepen we naar het tweede veld. We liepen over een bruggetje dat
over een massagraf gaat waar veel Roma en Sinti liggen. De menselijke resten van
deze slachtoffers laat men hier liggen, want vanuit de Roma en Sinti cultuur mag
je het lichaam nadat het begraven is niet meer verplaatsen. Hier in dit gebied
liggen ook nog twee grote massagraven, het ene was dus het graf waar we overheen
liepen. Hier vlakbij was ook het pad, waar vroeger de weg was waarover de
gasvrachtwagens hier aankwamen. Ook hier langs dit pad stonden
verschillende monumenten. Een bijzonder monument, is het monument voor de
Tsjechische kinderen uit Lidici.
Het dorp Lidici moest de dood van Reinhard Heydrich bekopen. Reinhard
Heydrich, het brein achter de Endlösung, werd op 27 mei 1942 slachtoffer van een
aanslag. Een Hongaarse en Tsjechische soldaat werden uitgezonden door Engeland
om dit te doen. Heydrich reed in zijn open auto met chauffeur (vanwege de open
auto droeg hij wel een kogelvrij vest) door Praag, op weg naar het vliegveld
toen er op hem geschoten werd. Het pistool weigert en Heydrich wordt dus niet
geraakt. Daarop wordt er een granaat naar de auto gegooid. Ook deze raakt
Heydrich niet. Wel schiet er een granaatscherf door de bank en neemt vuil en een
paardenhaar uit de bekleding van de bank mee. Het maakt slechts een klein gaatje
en komt zo in de milt van Heydrich terecht. Die lijkt niet erg gewond en niemand
maakt haast om hem naar het ziekenhuis te brengen. Bij het ziekenhuis aangekomen
wordt hij uiteindelijk geopereerd, de arts maakt een enorme snee om dit te
kunnen doen. Deze snee gaat infecteren (waarschijnlijk door de bacteriën aan de
paardenhaar) en zijn buikholte raakt ontstoken. Op 4 juni overlijdt Heydrich aan
zijn verwonding. Hij had gered kunnen worden als hij penicilline toegediend had
gekregen, maar die in Engeland vervaardigde stof was in de oorlogstijd niet in
het Duitse Rijk voor handen.
De Duitsers namen vreselijk wraak op de bevolking in Tsjechië. De
aanslagplegers verborgen zich in een kerk in de stad, maar werden
verraden. Zij pleegden zelfmoord, voordat de SS'ers hen te pakken
kregen. Op de dag na de moord op Heydrich werd het dorp Lidici het doel
van de wraakactie. Het wordt willekeurig uitgekozen. Een geheimzinnige
brief van een verliefd stelletje wordt door de Duitsers bewust
aangegrepen en genoemd als een brief van de mogelijke daders. Ze weten
op dat moment al lang dat de brief niet van de daders is. Alle mannen
uit het dorp werden 5 na 5 gefusilleerd tegen een muur waar matrassen
tegenaan stonden. Het duurt uren, voordat alle mannen uit het dorp, 173 in
totaal, vermoord zijn. Alle vrouwen worden naar concentratiekamp Ravensbrück
gedeporteerd. De kinderen moeten door een speciale selectie. De kinderen met een
sterk Arisch uiterlijk worden naar Duitsland gestuurd voor heropvoeding in
Arische gezinnen. De overige 82 kinderen worden naar Chelmno vervoerd waar ze in
de gasvrachtwagens omkomen. Het dorp wordt volledig geplunderd en daarna met de
grond gelijk gemaakt. Graven worden ontheiligd. De Duitsers halen alle kostbare
spullen uit de graven. Alle gebouwen in het dorp worden verwoest, de grond wordt
omgeploegd, bomen worden omgehakt en er wordt zelfs zout in de bodem gestrooid,
zodat er nooit meer iets in het dorp zal groeien.
Op een groot veld iets verderop staat een groot monument voor de slachtoffers
van het fascisme. In een hoek van het veld staan een heleboel grafstenen
overeind. Het zijn geen graven, maar het zijn grafstenen die de SS'ers hadden
gebruikt als het plaveisel van een weg. Na de oorlog werden deze grafstenen
hierheen gebracht en weer recht overeind gezet uit eerbetoon aan de personen die
op de stenen genoemd worden.
Het grote monument voor de slachtoffers van het fascisme staat bol van
symboliek. Het symboliseert een sarcofaag. Van bovenaf gezien symboliseert de
vorm van het monument de Davidster. Op een zijkant van het monument zie je
slachtoffers die in een gasvrachtwagen gaan en daarna opstijgen naar de hemel.
Daarna volgt er een breuk die de leegte symboliseert die de slachtoffers
achterlieten. En op het volgende vlakke stuk staat het woord Pamietamy, wat 'we
zullen niet vergeten' betekent. Aan de andere kant van het monument staan op de
zijkant allemaal namen van dorpen en steden waar de slachtoffers vandaan kwamen.
In totaal zijn er tussen 152.000 en 350.000 mensen omgekomen in het kamp in
Chelmno. Er zijn door de jaren heen verschillende schattingen gemaakt. Het
laatste cijfer ligt veel meer voor de hand dan het eerste, maar exact kan men
het niet zeggen, omdat er geen registratie van de transporten en vergassingen
werd bijgehouden in het kamp.
Vanuit Warschau reden we langs Treblinka en Sobibor naar de stad Lublin. Over
Treblinka was ik al veel te weten gekomen door de boeken van Samuel (Samek)
Willenberg en Richard Glazar te lezen. Beide hebben ze Treblinka overleefd,
doordat ze tijdens de opstand van 2 augustus 1943 wisten te ontsnappen en hebben
hun tijd in Treblinka in boeken beschreven. Treblinka was samen met Belzec en
Sobibor een van de Operatie Reinhard (naar Reinhard Heydrich) kampen, die onder
leiding van de Oostenrijker Globocnik vielen. Hij werd door Himmler aangewezen
om vernietigingskampen op te richten voor de Joden uit de getto's in de omgeving
van Lublin. Deze kampen werden gebouwd met als enig doel de uitroeiing van niet
Ariërs. Joden, Sinti, Roma, gehandicapten, homoseksuelen e.a werden hier naartoe
getransporteerd om gedood te worden, zodat de Arische samenleving gezuiverd zou
worden. Waar eerder gehandicapten door middel van een spuitje in de sanatoria
werden omgebracht, gebeurde dit nu in de gaskamers. De Joden die al gedwongen
werden om in getto's in steden te wonen werden op overvolle transporten gezet.
Soms 80, maar soms ook 200 man in 1 wagon, dit hing af van de lengte van de reis
van het getto naar het kamp.
Treblinka werd gebouwd na Belzec en Sobibor. De bouw van het
vernietigingskamp startte in mei 1942 en in juli 1942 was het klaar. Dit kamp
werd Treblinka II genoemd. Eerder was er al een werkkamp met de naam Treblinka I
in dezelfde omgeving gebouwd. De gevangenen uit Treblinka I die het kamp moesten
bouwen, werden er als eerste vergast. Het kamp was slechts 400 m bij 600 m groot. Op
de vier hoeken stonden wachttorens en het kamp was omheind met prikkeldraad
waartussen takken met bladeren werden gestoken, zodat je van de buitenkant niet
kon zien wat zich binnen het kamp afspeelde. Daar binnen nog een omheining van
prikkeldraad. Tussen deze omheiningen zat op sommige plekken een ruimte van wel
40 tot 50 meter. Het Unteres Lager (Lage Kamp) bestond uit een Wohnlager en het
Auffanglager, waar de mensen uit de transporten werden opgevangen en hun spullen
gesorteerd werden. Het Oberes Lager (Hoge Kamp) bestond uit het Totenlager. Het
woongedeelte van de SS besloeg zo'n 100 X 100 m. Hier was zelfs een dierenparkje
gebouwd.
De treinen, vooral uit Warschau en Bialystok, arriveerden op het perron. De treinen met 40 tot 60 wagons werden
in 3 secties verdeeld, Wie niet in de eerste sectie zat moest wachten, totdat de
tweede of derde sectie aan de beurt was. Men zat in deze wagons, zonder eten en
drinken, soms dagen lang. Niet iedereen kon tegelijk zitten of liggen. Soms
stond er een emmer in de wagon om de behoefte op te doen. Men kwam vreselijk
vervuild en hongerig in het kamp aan. Vaak stierven er mensen in de trein, heel
af en toe werd er ook wel eens een baby geboren in de trein. Er waren
treinen waarin de mensen onderweg al beroofd werden door de bewakers, soms
werden vingers met ringen voor dat doel gewoon afgesneden. Soms werd men bij
vertrek al naakt in de trein gezet (meestal kwam men gekleed aan). Soms waren
lijken aan elkaar gevroren in de trein en vielen er ledematen af als de
gevangenen van het kamp de lijken uit de treinen haalden. Er waren soms
transporten waarbij niemand levend uit de trein kwam. Wie de treinreis wel
overleefde werd opgewacht op het perron. Er werd met misleidende bordjes
gesuggereerd dat men op een echt station aan kwam, dit nepstation werd eind 1942
gebouwd in opdracht van Franz Stangl, de kampcommandant. Er waren borden met
zogenaamde vertrektijden en er was een handgeschilderde klok die altijd op 18:00
u stond.
De trein reed van het station in Malkinia de laatste 10 km richting
Treblinka, een klein dorp. Op het perron stonden de leden van het Blaue
Kommando (allen gevangenen) de trein op te wachten, onder bewaking van
een aantal SS'ers en een aantal Oekraïense bewakers. (Deze Oekraïense
bewakers, waren soms krijgsgevangenen, maar ook vaak leden uit het Rode
Leger die zich bij de Duitsers hadden aangesloten.) Op het perron moest men snel uit de trein:
'Schnel, schnel, raus, raus!' Wie niet snel kon door ziekte, ouderdom of zwakte,
of slecht ter been was werd meteen geselecteerd. Deze mensen werden op karren
rechtstreeks naar het lazaret gebracht, waar men werd doodgeschoten d.m.v. een
nekschot. De mensen die overbleven werden van elkaar gescheiden. Mannen
apart van de vrouwen en kinderen. De mannen naar de barak aan de
rechterkant en de vrouwen en kinderen naar de linkerbarak. Koffers
konden achterblijven op het perron, die zouden ze later weer terug
krijgen. 'U wordt tewerkgesteld, maar het is beter als u eerst gereinigd
en ontluisd wordt. Geeft u uw kleren maar. Hier hebt u een bonnetje.
Goed bewaren, zodat u later uw kleren netjes gewassen weer terug kunt
krijgen. Ja hoor, uw vrouw en kinderen ziet u daarna weer terug!'
Wie
niet geselecteerd werd door de SS om kampwerk te gaan verrichten moest zich
uitkleden en werd daarna naakt door een ongeveer 4 meter brede en zo'n 100 m
lange sluis (de 'Slauch') van prikkeldraad met takken geleid, die uitkwam bij
de gaskamers. Na de mannen volgden de vrouwen en kinderen hetzelfde traject,
alleen werd bij de vrouwen eerst hun haar nog afgeschoren. Dit haar werd door de
Duitsers gebruikt voor meerdere doeleinden, er werden o.a. dekens, waterdichte
kleden en vullingen voor torpedokoppen voor onderzeeërs van gemaakt.
De gevangenen van het Rotes Kommando hielden zich daarna bezig met
het sorteren van de kleding en bezittingen van de vergaste personen. De
kleding werd gedesinfecteerd en op transport gezet naar grote
distributiecentra. Daar werd de kleding verkocht of de kleding werd
uitgedeeld aan de arme Duitse bevolking. Daarmee maakte men propaganda
voor het Rijk. Soms kwamen de SS'ers eerst zelf een mooi jas of laarzen
uitzoeken uit de verzameling kleren. Voor de gevangenen die bij het
Rotes Kommando zaten was het een zege om bij het Kommando te werken.
Deze gevangenen konden voor zichzelf steeds nieuwe kleren uitzoeken,
mits ze
niet de duurste en mooiste kleren uitzochten, want dan stak de SS daar een
stokje voor. Na het bezoek van Himmler, in maart 1943, aan het kamp, was dit
niet meer mogelijk. Als men te mooie kleren aan had was het bij een ontsnapping
te makkelijk om zich schuil te houden. Daarom werden na dat bezoek alle
gevangenen kaal geschoren en moesten zij driehoekige stukjes leer dragen in
verschillende kleuren.
Verder had je in het kamp nog het Waldkommando. Het Waldkommando hakte takken
van bomen af, zaagde bomen om en zorgde voor hout voor de constructies in het
kamp. Wie bij het Waldkommando zat had de mogelijkheid om buiten het kamp met de
boeren uit de omgeving wat te regelen. Eten te 'organiseren'. Wie goed kon
organiseren kon onderhandelen en makkelijker in leven blijven. Dit moest wel een beetje stiekem gebeuren, maar de bewakers knepen
vaak een oogje toe als zij ook mee konden profiteren van het georganiseer. En zo
voorkwamen zij dat de gevangenen pogingen namen om te ontsnappen. Tegenover de
boeren uit de omgeving moesten de gevangenen zich gedragen alsof zij in een
werkkamp zaten en alsof zij het daar prima naar hun zin hadden. Daarom moesten zij
vaak het lied 'Man uit de bergen' zingen als zij door het bos liepen.
Het Tarnungkommando was er verantwoordelijk voor dat alle omheiningen zo dicht
gestoken waren met dennentakken dat er van de buitenkant van het kamp niets te
zien viel van wat er aan de binnenkant gebeurde. De Hofjuden waren de Joodse
vaklui, die vakwerk voor de Duitsers moesten verrichten, zoals de goudsmid, de
kleermaker etc. De Goldjuden o.l.v. Suchomel waren verantwoordelijk
voor het verzamelen van al het goud en alle waardepapieren die de slachtoffers
bij zich droegen, ook de gouden kronen uit het gebit.
Suchomel
vertelt in de documentairefilm Shoah(1985) hoe hij vreselijk moest huilen
toen hij voor het eerst de doden uit de gaskamer had gezien. Toch voerde hij het
bevel over de aankomende transporten en het bevel over de Goldjuden. Die
opdracht was hem gegeven en die diende hij goed uit te voeren. Ook zingt hij in
de documentaire het Treblinka lied. Een lied dat speciaal was geschreven als
kamplied voor Treblinka en wat alle gevangenen elke dag tijdens het appèl
moesten zingen. Een regel uit de tekst gaat als volgt: Für uns gilt heute noch
Treblinka, daβ unser Schiksal ist.
Als laatste waren er nog de gevangenen in het Sonderkommando, das Blaue
Kommando. Deze gevangenen
waren verantwoordelijk voor het verwerken van de lijken als de gaskamers open
gingen. In de beginmaanden dat het kamp bestond waren er 3 gaskamers van 4 x 4 m
en 2,6 m hoog. Net zoals in Sobibor. In een kleine ruimte die aan het gebouw
vast zat stond een hele grote dieselmotor die koolmonoxide gas produceerde. De
deuren van de gaskamers konden hermetisch worden afgesloten. De wanden waren
voor een deel bedekt met witte tegeltjes en aan het plafond hingen douchekoppen,
zodat de gevangenen dachten dat ze inderdaad gereinigd zouden worden. In
werkelijkheid kwam er gas uit. Er was geen licht in de gaskamers.
Het kamp kon de grote transporten niet aan, de dieselmotoren vielen om de
haverklap uit. De gevangenen in de gaskamers moesten dan in doodsangst wachten
tot deze het weer deden. Treinen stonden dagen te wachten, mensen werden in het
Auffanglager doodgeschoten en overal lagen lijken. In augustus 1942 kwam Franz
Stangl vanuit Sobibor naar Treblinka en werd er kampcommandant. Hij volgde
er Dr. Eberl op. Kurt Franz, kwam met hem mee en zou hem assisteren. Franz werd
in augustus 1943 Stangls opvolger. Stangl liet al in september beginnen met de
bouw van nieuwe gaskamers. Terwijl het werk in de oude gaskamers gewoon doorging
werden er 10 gaskamers van 4 x 8 m naast de oude gaskamers gebouwd. De hoogte
van deze kamers was nog maar 2 meter, om te voorkomen dat kleine kinderen niet
door het gas zouden sterven (dit was in de oude hogere gaskamers nog wel eens
het geval). In deze nieuwe gaskamers konden in totaal 3800 mensen tegelijk
vergast worden. In de oude slechts 600.
De lijken werden in die tijd nog begraven in grote kuilen van 5 tot 7 m diep.
De grond boven de kuilen die al vol waren welde soms op en golfde door alle
gassen die uit de lijken vrij kwamen. De stank was nauwelijks te harden. Na het bezoek van Himmler in maart 1943 werd opdracht gegeven om de lijken op
te graven en te verbranden. Hijskranen takelden de lijken uit de graven. De
lijken konden niet in de graven verbrand worden, want op een diepte van 5 meter
kwam er geen zuurstof bij. De lijken werden op een grote grill, gemaakt van
stukken treinrails verbrand. Het vuur kringelde hoog boven het bos uit en was
in de wijde omtrek te zien. De stank was ook vele kilometers buiten het kamp te
ruiken.
Naast de gaskamers, de grill en de massagraven waren er in dit deel van het
kamp, Het Hoge Kamp, ook barakken voor de gevangenen van het Sonderkommando. Wie
eenmaal in het Sonderkommando was aangesteld kon nooit meer terug naar de oude
barakken. Eens in de zoveel tijd, in sommige perioden elke avond, werd het
Sonderkommando zelf vermoord en dan werd er weer een nieuw Sonderkommando
aangesteld. Ook vond je hier het Lazaret. Het lazaret werd gecamoufleerd door
een omheining met takken. Voor men bij het lazaret kwam liep men door een
gebouwtje met een vlag met een rood kruis erop. Mensen die er aankwamen dachten
dat ze bij het ziekenhuis waren. Eenmaal door het gebouwtje kwam men bij een
diepe kuil met houten bankjes er langs. De zwakken uit een transport werden hier
naartoe gebracht. Zij moesten op de bankjes gaan zitten en werden dan d.m.v. een
nekschot vermoord, waarna zij voorover vielen in de kuil. Ook gevangenen die
eerst in het kamp gewerkt hadden, maar volgens de SS-ers straf verdienden, of te
zwak waren kwamen hier om het leven.
In Het Lage Kamp had je de barakken van de gevangenen die in het kamp
werkten, alsmede de werkplaatsbarakken en de woonverblijven van de SS'ers en
Oekraïense bewakers. De Revierstube was het ziekenhuis voor de gevangenen. Ook
het deel waar de gevangenen het kamp binnen kwamen hoorden hierbij. En de
sorteerbarakken. Het kamp kon het verwerken van de hoeveelheid bezittingen
en kleding van de slachtoffers lang niet aan met het gevolg dat er op het
sorteerplein constant een metershoge bult met kleren lag, die zelfs van buiten
het kamp te zien was.
De leiding van het kamp was dus in handen van kampcommandant Franz Stangl en
later Kurt Franz.
Kurt Franz, die Lalka werd genoemd door de gevangenen, was iemand waar iedereen
bang voor was. Hij had een Sint-Bernard die hij had getraind om mensen aan te
vallen. Dit monster scheurde zonder pardon gevangenen helemaal kapot. Franz
schoot ook zonder pardon en zonder aanleiding gevangenen dood.
De Oekraïense bewaker Iwan 'de verschrikkelijke' Marchenko, die bij de
gaskamers werkte liep rond met een ruiterzwaard en gebruikte dit meermaals om
gevangenen kapot te scheuren. August Miete, die door de gevangenen 'De Engel des
Doods' werd genoemd had de leiding over het lazaret. Miete deed de selectie in
het kamp. Wie te ziek of te zwak was werd meegenomen en doodgeschoten in het lazaret door hemzelf of door een van zijn assistenten. Ook ging hij bij de
gevangenen op zoek naar waardevolle spullen of eten die zij 'georganiseerd'
hadden. Als hij bij een gevangene iets vond werd deze eerst mishandeld en daarna
naar het lazaret gebracht. Als hij bij een gevangene niks vond, gebeurde vaak
hetzelfde.
Het is heel moeilijk te zeggen hoeveel mensen hier tussen 23 juli 1942
en mei 1943 de dood vonden. Er kwamen ongeveer 265.000 Joden uit het Joodse
getto in Warschau naar Treblinka, 346.000 uit het Radomdistrict en 33.000 uit
Lublin. Er kwamen ook een paar transporten uit Theresienstadt, Bialystok,
Griekenland, Bulgarije, Macedonië, Slowakije en Roemenië. Rond 31 december 1942
zouden er al 713.555 Joden omgekomen zijn. Tot halverwege 1943 kwamen daar nog
vele duizenden bij. Er was geen exacte registratie. Men gaat uit van een
dodental tussen 870.000 en 925.000.
In augustus 1943 was er een grote opstand onder de gevangenen. De gevangenen
wisten dat er steeds minder transporten aankwamen en dat het kamp waarschijnlijk
al snel gesloten zou gaan worden, wat onherroepelijk hun dood zou betekenen. Dus
beraamden een aantal gevangenen een plan om te ontsnappen. Er heerste tyfus in
het kamp en er was steeds meer honger. Dit eiste begin 1943 veel slachtoffers.
Het was het moment om in opstand te komen.
Er ontstond binnen het kamp een verzetsgroep, die in het geheim de
organisatie op zich nam. Onder andere Dr. Chorazycki, die in de revierstube
werkte, Kapo Kurland (een 'goede' kapo van het lazaret, de Tsjechische Zjelo
Bloch en Moshe Lubling, een Goldjude, zaten in deze groep. Het was voor de groep
belangrijk dat er wapens 'georganiseerd' gingen worden. Dit was niet zo
gemakkelijk. Toen een van de Joodse gevangenen een sleutel moest maken voor een
nieuw wapendepot werd er in het geheim een reservesleutel gemaakt, die in handen
kwam van het organisatiecomité. Er werden onder de gevangenen verschillende
gevechtsgroepen gevormd. Maar niet alles verliep vlekkeloos.
Oberscharführer Küttner beschuldigde Bloch op een keer van het achterover
drukken van kleding, daardoor werd men voorzichtig. Dr Chorazycki redde het niet
tot de opstand. Kurt Franz zocht hem op en er ontstond om onbekende reden een
worsteling. Chorazycki die zieke gevangenen gif toediende, voordat ze naar het
lazaret zouden worden gebracht, had ook altijd zelf gif bij zich, voor het
geval dat hij ooit zelf naar het Lazaret gebracht zou worden. Hij nam tijdens
de worsteling dit gif in en overleed voordat hij vermoord kon worden door Franz.
Ex-gevangene en kunstenaar Samek
Willenberg schetste het kamp
Het Lazaret
De Rampe en de Sorteerplaats
De geplande datum voor de opstand werd door deze tegenslagen keer op keer
uitgesteld. Gelukkig werd de organisatiegroep wel weer aangevuld met nieuwe
leden. Kampoudste Galewski deed goed werk voor het verzet. Wiernik legde
contacten tussen het Lage en het Hoge kamp. Toen de laatste lichamen bijna
allemaal waren verbrand en er geen nieuwe transporten meer kwamen, werd de datum
voor de opstand vastgesteld op 2 augustus aan het eind van de middag, zodat men
in het donker meer kans zou hebben om te ontsnappen. Kurt Franz en een aantal
andere bewakers zouden die dag niet in het kamp zijn.
Vanuit het wapendepot had men wapens en granaten gehaald. Men zou op een
afgesproken tijdstip aanvallen. Küttner betrapte eerder die dag echter een Jood
met geld en om deze jongen te redden van de dood en om te voorkomen dat hij iets
zou zeggen over de opstand besloot men om op dat moment al aan te vallen.
Granaten werden gegooid, benzinevaten werden tot ontploffen gebracht. Het vuur
werd geopend op de bewakers en de andere gevangenen probeerden massaal via de
omheining te ontsnappen. Meer dan de helft van de ongeveer 850 gevangenen kwam
hierbij om het leven. Er waren niet genoeg wapens verdeeld om lang tegenstand
tegen de bewakers te bieden. Het was echter zo'n 100 gevangenen wel gelukt om te
ontsnappen uit het kamp, maar eenmaal daarbuiten wachtten hen nieuwe problemen.
Er werd een klopjacht gehouden. Van de Poolse bevolking hoefde men niet veel te
verwachten. Er waren maar weinig Polen bereid om Joden te helpen. De angst voor
de Duitsers speelde hierbij een rol, maar ook een antisemitische houding
richting Joden was hier een reden voor. Er werden heel veel ontsnapten weer
teruggebracht en doodgeschoten. Er zijn uiteindelijk maar een paar gevangenen
overgebleven
die uit Treblinka hebben weten te ontsnappen. Er is niet precies bekend hoeveel
dit er waren, men schat het aantal op rond de 40.
Richard Glazar schreef het boek Ontsnapt uit Treblinka, Samuel (Samek)
Willenberg schreef Ik overleefde Treblinka. (Kijk op de pagina
leestips voor meer informatie.)
Toen wij bij Treblinka aankwamen bezochten we eerst het museum. In dit museum
werd een filmpje getoond met een reconstructie van het kamp in 3D. Hierdoor
kreeg je een goed idee van hoe het kamp er in die tijd moet hebben uitgezien.
Ook de grote maquette die in het museum te vinden is helpt goed bij de
beeldvorming. De grote getekende platen van Samek Willenberg, een Treblinka
overlevende die na de oorlog schetsen heeft gemaakt van Treblinka en hoe het er
uit zag, laten exact zien hoe het er toen uitzag in het kamp. Het tweede filmpje wat we zagen was een interview met Samek Willenberg.
In dit filmpje vertelt hij onder andere over Ruth Dorfman. Tijdens zijn verblijf
in Treblinka moest Samek eens assisteren bij het knippen van de haren van de
vrouwen die naar de gaskamers gingen. Een van de vrouwen die, terwijl ze al
naakt is, door hem geknipt
werd was Ruth Dorfman. Ze vraagt hem of ze lang zal lijden. Ze is een van de
weinigen die onder ogen durft te zien wat er staat te gebeuren. Samek zegt tegen
haar: 'Niet lang.' Langzaam loopt ze richting de gaskamer. Dat beeld zat
Willenberg altijd bijblijven. De getuigenissen van Samek Willenberg en andere
overlevenden uit Treblinka zie je in de volgende documentaire. Samek beschrijft
zijn verblijf in Treblinka in zijn indrukwekkende boek. Hij beschrijft hier
onder andere in hoe hij een medegevangene en vriend op zijn verzoek doodschiet,
omdat deze gewond is geraakt en te zwak is om nog te kunnen vluchten. Hoe hij na
zijn vlucht zowel zijn vader als zijn moeder weer vindt. En hoe hij nog aan de
zijde van de Partizanen via de AK en de PAL tegen de Duitsers vecht. Ook bij de
AK is hij zijn leven niet zeker wanneer ze erachter komen dat hij een Jood is.
In Warschau helpt hij bij het beschermen van bruggen, totdat het Rode Leger de
stad bevrijdt. In 1948 getuigde hij tegen bewakers uit het kamp.
Vanuit het museum liepen we over een lang pad naar de plek
waar vroeger de trein aan kwam. Hier zie je grote granieten bielzen op de plek
waar ooit het spoor lag. Het spoor loopt tot het perron waar vroeger de
gevangenen moesten zijn aangekomen. Vanaf het perron loop je naar een groot open
veld in het bos. Dit was vroeger de plek waar de Himmelstraβe
rechtstreeks naar de gaskamers liep. Je loopt eerst langs een aantal hele grote
rechtopstaande stenen met daarop de landen van waaruit transporten in Treblinka
aankwamen. Er is niks bekend over Nederlanders in Treblinka, er zijn geen
transporten vanuit Nederland naar Treblinka gegaan. Op de plek waar eerst drie en later dertien
gaskamers waren staat nu een groot monument. Het is een 8 meter hoge zuil waar
de menora in staat gegraveerd en die een grafsteen symboliseert. Er omheen
staan granieten stenen, waarop de namen staan van de dorpen en steden waaruit
gevangenen naar Treblinka werden gedeporteerd. Het symboliseert een
begraafplaats op de plek waar de as van ruim 800.000 ligt uitgestrooid. Er is
slechts 1 steen met een naam erop. Dat is de gedenksteen van Janusz Korczak
(Henryk Goldszmit) een Poolse kinderarts, pedagoog en kinderboekenschrijver die
in het getto van Warschau 2 kindertehuizen opende voor Joodse weeskinderen. Er
werd hem meerdere malen hulp aangeboden om levend uit het getto te komen, maar
hij bleef bij zijn weeskinderen. Hij woonde in het tehuis. Op 5 augustus 1942
werden alle weeskinderen samen met hem op transport gezet. Al deze kinderen
kwamen om in Treblinka.
Een rechthoekig veld gevuld met gesmolten basalt laat de plek zien waar de
lijken verbrand werden op ijzeren roosters gemaakt van treinrails. Daarachter
ligt nog een veld met granieten stenen. In totaal staan er op het veld 17.000
stenen. Er waren nauwelijks andere bezoekers toen wij er waren. Er heerste een
serene rust op deze plek die ooit de hel op aarde was. Dit kamp heeft door alle
verhalen die ik erover had gelezen, door de symboliek van de monumenten en de
rust tijdens ons bezoek een immense indruk op me achtergelaten. Van alle kampen
op deze reis kon ik me in dit kamp het best een voorstelling maken van hoe het
er daar toen op die exacte plek moest zijn geweest.
In Sobibor wordt hard gebouwd aan een herinneringscentrum en museum. Er is
wel een museum geweest, maar dat werd een aantal
jaren geleden gesloten vanwege geldgebrek. Het Nederlandse ministerie van
VWS steunt het initiatief voor het nieuwe herinneringscentrum financieel. Het zou in oktober 2018 open moeten gaan.
Het kamp wordt nog maar weinig bezocht, zo'n 20.000 bezoekers per jaar. Er staan
nauwelijks bordjes die aangeven waar het voormalige kamp is.
We reden met de bus
naar het perron waar vroeger de treinen aankwamen. Hier ligt een stuk treinrails
dat een eindje verder ophoudt. Sobibor ligt in een moerasachtig bosgebied. Het
groene huis van de kampcommandant staat er nog en is een gewoon woonhuis.
Ernaast zijn andere huizen gebouwd. Aan de overkant van het perron was het oude
station van Sobibor wat er toen ook al was en het oude bord met Sobibor erop
staat ergens verscholen in de struiken aan de andere kant van het spoor. Het
spoor vertakte zich hier vlak voor het kamp. Het spoor naar het kamp liep door
een poort. Tussen dit spoor en het spoor naar het station van het dorp Sobibór
was een afscheiding gebouwd, zodat men niet kon zien wat er gebeurde met de
transporten die in het kamp aankwamen. Anders dan in Treblinka liep hier vanaf
het spoor nog een smalspoor, waarover een karretje reed waarop de overleden,
zieke, zwakke en oude mensen uit het transport rechtstreeks naar de gaskamers
werden gebracht. Aan de Rampe staat een groen gebouw. Dit was het huis van de
kampcommandant. Aan de overkant staat nog het oude stationsgebouw, waar voor de
belangrijkste SS-ers uit het kamp zich hebben laten fotograferen.
Ook in Sobibor staat op de plek waar de gaskamers waren sinds de jaren '60
een grote zuil. Verder staat er nog een hele grote sculptuur van een moeder met
een kind, deze sculptuur is naar een plek dichter bij het nieuw te bouwen
visitor centre verplaatst. Het Mausoleum is een grote platte piramidevormige
bult van zand vermengd met as en vermalen menselijke botten. In de hele omgeving
van voormalig Kamp III werden stukjes bot gevonden. Dit was de plek van de
massagraven, de lijkverbranding en de plek waar de botten vermalen
werden en de menselijke resten werden uitgestrooid. Er werd in de jaren '60 ook een
herdenktekst op een koperen plaat opgehangen. De tekst refereerde niet aan de
Joodse afkomst van de meeste slachtoffers. Mede door de inzet van de Poolse Sobibor overlevende Thomas 'Toivi' Blatt is er in 1993 voor deze tekst een
nieuwe tekst verschenen in 8 talen, die op een herdenkmuur is geplaatst. Deze
herdenkmuur heb ik bij ons bezoek aan Sobibor niet gezien. Het kan zijn dat deze
verplaatst was, of op een plek stond waar wij vanwege de bouw van het
nieuwe museum niet konden komen.
Op 14 oktober 2003 werd er een pad, met links en
rechts groene dennen, de Gedenklaan geopend. Deze Gedenklaan is mede tot stand
gekomen door de giften van de Schelvis Foundation. Jules Schelvis werd vanuit
Westerbork op transport gezet naar Sobibor, maar werd geselecteerd om in het
werkkamp Dorohucza te gaan werken. Zijn vrouw en andere familieleden overleden
in de gaskamer in Sobibor. Schelvis overleefde als enige zijn transport van 3006
Joden. Aan het begin van deze Gedenklaan staat een steen ter nagedachtenis aan
Rachel Schelvis. Nabestaanden van Sobibor slachtoffers kunnen langs dit pad een
gedenkplaatje op 1 van de gedenkstenen laten plaatsen. Deze Gedenklaan ligt op
de plek waar vermoedelijk een deel van de gang naar de gaskamers liep. Later
werd de exacte locatie van deze gang door een team van archeologen gevonden.
Sobibor was samen met Belzec en Treblinka een Operatie Reinhard kamp.
Het kamp werd in maart 1942 gebouwd en vanaf eind april / begin mei werd het een
actief vernietigingskamp. Er werkten veel Duitsers en Oostenrijkers die daarvoor
het euthanasie programma uitvoerden, waarbij gehandicapte of zwakke Duitsers en
Polen in tehuizen vermoord werden met een fatale injectie. Ook werden er 12
SS-ers aangesteld. En er waren 120 tot 150 Oekraïense bewakers uit het werkkamp
in Trawniki, de Trawnikimänner. Tijdens de bouw van het kamp was Richard
Thomalla de commandant van het kamp. Hij werd in april 1942 opgevolgd door Franz
Stangl en na het vertrek van Stangl naar Treblinka in augustus '42 nam Franz
Leichleitner het commando over. SS-er Gustav Wagner was een bruut die zonder
pardon baby's wegnam bij hun moeders en ze in het bijzijn van de moeders aan
stukken scheurde. Ook martelde hij de gevangenen door hen bijna dood te slaan.
daarna vermoorde hij ze met een schot uit zijn revolver. Karl Frenzel was een
van de meest gevreesde SS-ers, hij vermoordde ook zonder reden en zonder pardon
vele gevangenen. In de lente van 1943 heeft Himmler het kamp bezocht. Bij die
gelegenheid werd er een speciaal transport van jonge Joodse meisjes uit Majdanek
overgebracht om hier in Sobibor te worden vergast.
In Sobibor werden vooral Joden uit het Lublin district vermoord, maar er
kwamen ook buitenlandse transporten uit Duitsland, Oostenrijk, de Bohemen en
Slowakije aan. Eerst waren er 3 gaskamers van 4m x 4m in een houten gebouw. Het
gas kwam van een Russische benzinemotor. Tussen juni en september 1942 werd er
een stenen gebouw gebouwd, met daarin 6 gaskamers waarop twee motoren waren
aangesloten die het koolmonoxidegas produceerden. Het vergassen duurde ongeveer
20 tot 30 minuten. Het hele proces van de aankomst op het perron tot het
ontruimen van de gaskamers duurde ongeveer twee uren. Van een trein van ongeveer
60 wagons konden er 18 tot 20 wagons tegelijk ontruimd en vergast worden.
Er waren ongeveer 600 gevangenen permanent in het kamp aanwezig om het
kampwerk uit te voeren. Elke dag vonden er selecties plaats, werden er
gevangenen vermoord en werden die uit de aankomende transporten weer aangevuld.
Mensen die bij het aankomen van het transport werden geselecteerd als fitte
werknemers werden niet alleen in het kamp aan het werk gezet, er werden ook
gevangenen naar werkkampen in de omgeving gestuurd. Zolang ze fit genoeg waren
om te werken mochten ze daar blijven. Als ze verzwakten werden ze alsnog naar
Sobibor gestuurd om vergast te worden.
In de zomer van 1942 kwamen er weinig transporten aan in het kamp, vanwege de
slechte staat van de spoorlijn tussen Lublin en Chelm. Er werd hard gewerkt aan het
herstel van de spoorlijn. Na het sluiten van kamp Belzec, begin '43, kwamen er
in Sobibor ook treinen aan uit Galicië en Krakau. Bijna alle Joden uit het
Lublin district waren op dat moment al vermoord. Tussen maart en juli '43 kwamen
er ook 19 transporten uit Nederland aan, met aan boord ongeveer 34.000
Nederlandse Joden. De eerste 2 transporten uit Nederland waren personentreinen,
de andere 17 treinen met veewagens. Ook kwamen er transporten uit Frankrijk,
Vilnius en Lida aan. de mensen uit deze transporten werd gevraagd om een kaartje
naar huis te sturen om het thuisfront te laten weten dat het hen goed ging. Een
weigering om zo'n kaart te schrijven zou de dood tot gevolg hebben.
In de zomer van 1943 vormde zich een ondergronds verzet onder de gevangenen.
Een groep Joden werd versterkt met de komst van een aantal krijgsgevangenen uit
Minsk. Hun militaire ervaring kwam bij het plannen van een opstand goed van pas.
De groep stond onder leiding van Leon Fendhendler, die al lange tijd in het kamp
woonde en voorzitter was geweest van de Jodenraad in het Zolkiew getto en
Alexander 'Sasha' Pechersky, de leider van de groep Sovjet gevangenen. Op 13
oktober 1943 zou de opstand plaatsvinden, maar op die dag kwam er plotseling een
grote groep SS-ers op visite in het kamp, dus werd de opstand verplaatst naar 14
oktober. Reichleitner, Wagner en Gomerski waren op dat moment tijdelijk met
verlof het kamp uit, de SS-divisie was dus verzwakt. Met verzamelde en
handgemaakte wapens vermoordde men 12 SS-ers in een kort tijdsbestek. De
telefoonlijn werd doorgeknipt. de bedoeling is om na het appèl met zijn allen de
poort uit te gaan, met uitzondering van de gevangenen van kamp III, het
Sonderkommando, die men niet bij de plannen kon betrekken, omdat men geen
contact kon leggen met deze groep. Er ontstond echter paniek en men begon in het
wilde weg te rennen. men vluchtte over de omheining van prikkeldraad, rende door
het mijnenveld buiten het prikkeldraad en velen vonden de dood, ongeveer 300
gevangenen wisten uit het kamp te ontsnappen. De gevangenen die in het kamp
achterbleven werden allemaal doodgeschoten. De Duitsers hielden een grote
zoekactie. Veel ontsnapte gevangenen werden teruggevonden, al dan niet door
verraad van de Poolse bevolking die vijandig tegenover Joden stond. Ook zij
werden doodgeschoten. Een groep van slechts 46 gevangenen wist tijdens de vlucht
in leven te blijven.
Kamp III van Sobibor werd hierna compleet vernietigd, er mocht geen bewijs
van de misdaden achterblijven. Dit werk moest gedaan worden door ongeveer 30
gevangenen uit Treblinka, die na het vervullen van deze taak allen werden
vermoord door o.a. Wagner. Stenen en bouwmaterialen zijn in de afgelopen jaren
door een archeologisch team uit o.a. Israël, Slowakije, Polen en Nederland, dat
sinds 2007 archeologisch onderzoek doet in Sobibor, verderop in het bos
gevonden. De fundering van de gaskamer werd in 2014 ontdekt door dit team. Ook
werd er in de afgelopen jaren ontdekt waar de Himmelfahrtstraβe,
de Slauch, gelopen moet hebben. Er werd een ontsnappingstunnel ontdekt, die
waarschijnlijk vroegtijdig door de bewakers ontdekt is. Er werden stukken
prikkeldraad gevonden van de omheining van het kamp en er werden persoonlijke
spullen van overleden gevangenen gevonden, zoals een gouden ring, een oorbel en
een naamplaatje van een jong meisje uit Nederland, de zesjarige Lea Judith de la
Penha uit Amsterdam. De Nederlander Ivar Schute werkte mee aan de opgravingen.
Lees
hier zijn verhaal. Of kijk
hier naar een aflevering van Nieuwsuur over de opgravingen in Sobibor. De
zuil van het in de jaren '60 gebouwde monument stond precies op de plek van de
gaskamers en maakte het onderzoek naar het vinden van de funderingen van de
gaskamers extra moeilijk.
Sobibor was zo'n 400 m bij 600 m groot en werd later uitgebreid. de werkende
gevangenen woonden in de barakken in Kamp I, hier waren ook de woonbarakken van
de SS en de andere bewakers gelegen. Kamp II was het deel van het kamp waar de
transporten ontvangen werden, waar de gevangenen die aankwamen hun spullen
moesten achterlaten en waar deze spullen gesorteerd en opgeslagen werden. Men
moest zich uitkleden in ontkledingsruimten. de bordjes in deze ruimten deden
vermoeden dat men de kleding later weer terug zou krijgen. Voor het ontkleden
werden vele transporten aangesproken door Oberscharführer Hermann Michel, die
voor die gelegenheid een witte jas aantrok, waarmee hij veinsde dat hij een arts
was. Hij vertelde de gevangenen dat zij na een desinfectie procedure
tewerkgesteld zouden worden. Via een smalle, aan weerskanten met prikkeldraad
en takken gecamoufleerde gang van 150 meter lang en 3 tot 4 meter breed, kwamen
de naakte gevangenen aan in kamp III, de plek waar men rechtstreeks naar de
gaskamer ging, waar de lijken in de beginperiode van het kamp in grote kuilen
werden begraven en later werden opgegraven en in de openlucht werden verbrand.
Hier waren ook de barakken van de gevangenen en SS-ers die in kamp III werkten.
De grafkuilen waren 10-15 m breed, 50-60 m lang en 5-7 m diep. Het lazaret in
Kamp III was gevestigd in een kerkje dat al op het terrein stond.
In Sobibor zijn in kort tijdsbestek meer dan 170.000, misschien wel 200.000,
gevangenen omgekomen. In september 1965 startte er in het Duitse Hagen een groot
proces tegen 12 voormalige SS-ers van kamp Sobibor. Tijdens dit proces getuigden
vele van de ontsnapte 46. Jules Schelvis interviewde een aantal van deze
getuigen tijdens dit proces en schreef er het boek Ooggetuigen van Sobibor over.
Op 20 december werden de volgende straffen uitgeroepen:
Karl Frenzel
- Carpenter.
Arrested in 1962,
accused of killing 42 Jews and participating in the murder of approximately
250,000 Jews. Found guilty of personally killing 6 Jews and of participation in
the mass murder of approximately 150,000 Jews. Sentenced to life imprisonment.
Franz Wolf
- Warehouse clerk.
Arrested in 1964,
accused in 1964, accused of personally killing one Jew and participating in the
mass murder of 115,000 Jews. Found guilty of participation in the mass murder of
at least 39,000 Jews. Sentenced to eight years in prison .
Alfred Ittner
- Labourer
Accused of
participating in the mass murder of approximately 57,000 Jews. He was found
guilty of participation of the murder of approximately 68,000 Jews. Sentenced to
four years in prison.
Werner Dubois
- German railroad employee and mechanic.
Accused of
participating in the mass murder of approximately 43,000 Jews He was found
guilty of participation in the murder of at 15,000 Jews. Sentenced to three
years in prison.
Erich Fuchs
- Truck driver
Accused of
participating in the mass murder of approximately 3,600 Jews Guilty of
participation in the murder of at least 79,000 Jews. Sentenced to four years in
prison
Erich Lachmann
- Mason
Accused of
participating in the mass murder of approximately 150,000 Jews. Acquitted.
Heinz – Hans
Schutt - Salesman,
Accused of
participating in the mass murder of approximately 86,000 Jews. Acquitted.
Heinrich
Unverhau - Male Nurse and professional musician.
Accused of
participating in the mass murder of approximately 72,000 Jews. Acquitted.
Robert Juhrs
- Porter – Janitor.
Accused of
participating in the mass murder of approximately 30 Jews. Acquitted.
Ernst Zierke
- Sawmill worker.
Accused of
participating in the mass murder of approximately 30 Jews. Acquitted.
Erwin Lambert
- Ceramic Tile salesman
Accused of
participating in the mass murder of an unknown number of Jews. Acquitted.
Kurt Bolender
- Hotel porter
Arrested in 1961,
accused of personally killing approximately 360 Jews and of participation in the
mass murder of approximately 86,000 Jews. Bolender committed suicide in prison
before sentencing.
In eerdere processen waren andere SS-ers al schuldig bevonden voor hun daden
in Sobibor.
Via een pad door het bos kwamen we op de plek waar de gaskamers lagen aan. We zagen het
Mausoleum, maar we konden er niet naartoe, want de plek was afgezet door een
lint. Ook de plek waar de gaskamer gestaan heeft was afgezet, rondom de grote
zuil zag je de plek van de opgravingen van de fundering van de gaskamer. Ook
verderop in het bos zag je nog plekken waar ze aan het graven waren. Van onze
reisleider kregen we hier helaas maar heel weinig informatie over en ook maar heel weinig
tijd om de plek te ontdekken. Langs het grote geasfalteerde pad waren
informatieborden geplaatst. We kregen nog even de tijd om hier langs te lopen en
deze vluchtig te lezen. Ik wilde ook nog over de Gedenklaan lopen en daarna het pad
door het bos terug lopen, de route die de gevangenen ongeveer gelopen moeten
hebben, maar dan in tegengestelde richting. In een tuin bij een huis wat aan het
perron gebouwd is ligt nog een stukje treinrails. Er staat geen bord. Is dit een
oud stuk spoor, wat Sobibor bewoners hebben bewaard en daar neer hebben gelegd?
Liep daar het smalspoor dat naar de gaskamers leidde? Dat zou dan niet kloppen
met de tekeningen die er van het kamp zijn, maar ja de plattegronden die er
zijn, zijn getekend naar het verslag van ooggetuigen en naar feiten uit
vondsten. Er zijn geen officiële plattegronden van het kamp bewaard gebleven.
Dit stukje treinrails blijft voor mij een raadsel.
Over de opstand is de prachtige
film Escape from Sobibor gemaakt, naar het gelijknamige boek van Richard
Rashke, met een glansrol voor Rutger Hauer als Alexander 'Sasha' Pechersky. Hij
was ten tijde van zijn verblijf in het kamp 34 en was getrouwd en had een
dochter. Hij leidde samen met Feldhendler de opstand. Ook met Sjlomo Lajtman
sprak hij veel. Hij kwam als Russisch krijgsgevangene uit een kamp in Minsk naar
Sobibor. Binnen een half uur na de start van de opstand waren er al 6 SS-ers
omgebracht, maar Frenzel konden ze niet vermoorden. Volgens Pechersky stond
Frenzel, terwijl de gevangenen probeerden te ontsnappen, wild om zich heen te
schieten. Er werd ook op Frenzel geschoten, maar gek genoeg werd Frenzel door
geen enkele kogel geraakt. Tijdens het plannen van de opstand moest Pechersky
veel met Leon Feldhendler spreken, die Russisch sprak. Het zou teveel opvallen
wanneer die twee te vaak in overleg zouden gaan. Daarom regelden ze een
dekmantel. Een 18 jarig Nederlands meisje, Luka, werd gevraagd om erbij te
zitten en wat liefkozend te doen met Sasha, alsof het zijn vriendinnetje was.
Luka verstond geen Russisch, dus zou ze geen gevaar lopen omdat ze teveel wist
als het verzet zou worden ontdekt. Pechersky moest barakken bouwen in het nieuwe
Noordelijke Kamp IV. Toen hij een boomstam in 5 minuten doorzaagde vond Frenzel
dat hij sigaretten had verdiend. Pechersky weigerde die aan te nemen van een man
als Frenzel en zei dat hij niet rookte. Het brood en de margarine die hem daarna
werden aangeboden door Frenzel weigerde hij ook.
Op 14 oktober beval Pechersky Luka om
mannenkleren aan te trekken, zodat ze meer kans had om de vlucht te overleven.
Zij gaf hem een overhemd van haar vader en vroeg hem het aan te trekken op de
vlucht. Dat deed hij. Toen er tijdens het avondappèl paniek dreigde uit te
breken was hij degene die "Ten aanval" riep. Na zijn ontsnapping vecht hij in
het Rode Leger nog weer tegen de Duitsers en in 1944 wordt hij herenigd met zijn
vrouw en dochter. Hij heeft geprobeerd Luka na de oorlog te zoeken, maar geen
enkele overlevende heeft ooit meer iets van Luka gehoord. Het overhemd van haar
vader hangt in een museum. Pechersky heeft heel veel lezingen gegeven op scholen
en kreeg heel veel fanmail van over de hele wereld. Op een gegeven moment kreeg
hij een zenuwinzinking en daarna sloeg hij de aller moeilijkste stukken uit zijn
verhaal over bij zijn lezingen. Bij elke lezing beleefde hij het verhaal weer
opnieuw alsof het op dat moment gebeurde.
Leon Feldhendler was een Poolse Jood en zoon van een rabbi, die al sinds het
voorjaar van 1943 in het kamp zat. Hij had veel aanzien in het kamp, sprak
Russisch, men zag hem als een leider en hij kreeg dus het leiderschap over de
opstand. Hij werkte in het provisie pakhuis en moest ook regelmatig in het
Bahnhofkommando transporten ontvangen en de gevangenen de treinen uithelpen en
hun persoonlijke spullen verzamelen. Hij overleefde zijn vlucht en woonde daarna
in een huis in Lublin, samen met medevluchters Chaskiel Menche en Meier Ziss.
Ook Moshe Blank vond daar tijdens het einde van de oorlog zijn schuilplaats. In
Lublin was op dat moment het hoofdkantoor van de communistische partijen o.l.v.
Stalin. Op 2 of 3 april 1945 hoorde hij tumult in een naast zijn kamer, waar hij
op dat moment samen met zijn vrouw woonde, toen hij opstond om te gaan kijken
wat er aan de hand was klonk er een schot en werd hij door de voordeur heen
geraakt. Gewond ging hij naar het ziekenhuis, waar hij een paar dagen later
overleed. Er bestaan vragen omtrent zijn overlijden, het lijkt een noodlottig
ongeluk te zijn geweest, maar het kan ook een gerichte aanslag zijn geweest. Ook
Moshes zoon werd neergeschoten door het Poolse Binnenlandse Leger.
Meier Ziss was 13 of 14 toen hij in Sobibor zat. Hij was er brandmeester en
moest er de onbruikbare papieren die de gevangenen bij zich hadden gehad
verbranden. Hij kon Kamp II en Kamp III zien, maar hij kon niet zien wat er
gebeurde in Kamp III, anders had hij het niet na kunnen vertellen. Zijn hele
familie kwam om in Sobibor. Hij herinnert zich dat hij samen met een Nederlands
meisje vluchtte door het mijnenveld, maar zij werd door een bewaker
neergeschoten. Hij herinnert zich ook een transport waarbij de burgemeester van
de stad een briefje had geschreven dat hij hoopte dat de mensen in het transport
goed behandeld zouden worden. De SS-ers lieten hen aan hun voeten ophangen, ze
moesten dansen en rennen en werden daarbij neergeschoten, ze lieten hen zoveel
eten dat ze in het eten stikten. Deze wreedheid maakte veel indruk op hem.
Chaskiel Menche was degene die SS-er Graetschus vermoordde. Daarbij ging hij
volledig door het lint en schreeuwde: 'Voor mijn vrouw, voor mijn kinderen!' Die
waren in de zomer van 1942 in de gaskamers van Sobibor omgekomen. Hij herinnert
zich dat de gevangenen van de SS-ers bakstenen over de barakken heen moesten
gooien in de hoop dat ze andere gevangenen zouden raken, ter vermaak van de
SS-ers. Ook moesten ze muziek maken en met elkaar dansen om de SS-ers te
vermaken. Hij werd in een schuilplaats die hij na zijn vlucht had gevonden door
zijn been geschoten door Duitsers. Hij wist te ontkomen en hield zich daarna
samen met zijn neef schuil in een ander huis. Deze neef was ook uit Sobibor
gevlucht tijdens de opstand. Woonde later in hetzelfde huis als zijn goede
vriend Feldhendler.
Thomas 'Toivi' Blatt was 15 toen hij in Sobibor aankwam. Hij was zo brutaal
om bij de selectie aan te geven dat hij een sterke jongen was. Hij keek Frenzel
recht in de ogen en daarmee redde hij zijn eigen leven. Hij werd geselecteerd.
Zijn broertje en zijn ouders kwamen om. Toen hij kleding moest sorteren zag hij
de mantel van zijn moeder en hij wist op dat moment dat ze waren omgekomen. Hij
was een van degenen die betrokken was bij het plannen van de opstand. Hij
vluchtte met twee andere gevangenen. In een veld werd er op hem geschoten door
een Poolse boer. Hij werd door zijn kaak geschoten, hij hield zich dood en wist
later te ontkomen en in leven te blijven door tot de bevrijding in de bossen te
schuilen. Toen hij na de oorlog naar zijn huis in Izbica ging werd hij daar niet
vriendelijk ontvangen. Er woonden anderen in het huis van de familie, die wilden
het huis niet verlaten. Het verhaal gaat dat dat was omdat ze vermoedden dat er
veel geld of juwelen in het huis moesten liggen, vanwege het feit dat Toivi
terug was gekomen. Dat was vast om de kostbaarheden te halen. Toivi verliet zijn
geboortedorp en emigreerde naar Californië. Hij schreef het boek From the
Ashes of Sobibor en gaf informatie en adviezen toen de film Escape From Sobibor
werd gemaakt. In 1983 interviewde hij SS-er Frenzel, die na 16 jaar
gevangenschap was vrijgekomen. Waarschijnlijk is dit de eerste confrontatie
geweest tussen een SS-er en een gevangene uit hetzelfde kamp. Het indrukwekkende
interview staat in het boek, maar is
hier in het Nederlands te lezen.
Arkadi Wasjpapir was een Russisch Joodse krijgsgevangene die met de groep van
Pechersky vanuit Minsk in Sobibor aankwam. Hij vermoordde tijdens de opstand het
hoofd van bewaking.
Samuel Lerer zat in een transport waarbij alle mannen in eerste instantie
werden geselecteerd. De vrouwen en kinderen gingen naar de gaskamers. Toen hij
de dag erna aan het werk was in Kamp II zag hij zijn vader naakt naar de
gaskamer gaan. Zijn broers waren eerder al omgekomen tijdens de oorlog. Vanuit
Kamp II konden de gevangenen op een gegeven moment de lijken in Kamp III
opgestapeld zien liggen. Samuel was verantwoordelijk voor het verzorgen van de
paarden van de SS-ers. Hij was een van de ongeveer 50 mannen die vooraf van de
opstand wist en mee had geholpen met de organisatie ervan. Hij vluchtte in een
groep waar ook Esther Raab in zat. Samen met haar kwam hij terecht bij een boer
in Chelm die hen onderdak verschafte.
Esther Raab kwam in december 1942 al in Sobibor. Ze was toen 17 en kreeg werk
op de breikamer. Ze was een Poolse. ze zag onder andere hoe de SS-ers baby's
tegen de treinwagons doodsloegen.
De Poolse Hella Weiss (Felenbaum) kwam vlak voor kerst '42 in Sobibor en kwam
ook op de breikamer terecht. Ook verzorgde ze de moestuin. Na haar ontsnapping
vocht ze nog met het Rode leger tegen de Duitsers. Zij wist te vertellen dat in
het begin de gevangenen die naar de gaskamers gingen nog met witte kalk werden
bedekt om de stank tegen te gaan. Later gebeurde dit niet meer. Frenzel (Franz
genoemd door de Joden) en Wagner hadden volgens haar de leiding over het
Jodenkamp, zij terroriseerden de gevangenen op alle mogelijke manieren.
Regina Zielinksi (Riwka Feldman) kwam als Poolse net als Hella vlak voor
kerst '42 in het kamp en kwam ook op de breikamer terecht. Ze had al voordat ze
in het kamp kwam de wreedheden van de Duitsers kunnen aanschouwen. Als kind zag
ze in haar dorp Staw, hoe twee jonge jongetjes die door de sneeuw naar hun
ouders renden door honden van Duitsers aan stukken werden gescheurd. Haar broer
werkte in Kamp III in Sobibor. Ze kan zich herinneren dat het hele
Sonderkommando uit Kamp III werd doodgeschoten omdat er geruchten waren dat
Partizanen het kamp wilden binnenvallen en hen wilden bevrijden. Een andere keer
werd het hele Sonderkommando doodgeschoten omdat er een hond door het mijnenveld
was gelopen en de Duitsers hadden gedacht dat er een ontsnapping gaande was.
Selma Wijnberg was 20 toen ze opgepakt werd op haar onderduikadres in de
Bilt. Via Nederlandse gevangenissen en de kampen Vught en Westerbork kwam ze op
9 april 1943 in Sobibor aan, waar ze voornamelijk werkte op de sorteerafdeling.
Ze vluchtte samen met Chaim Engel op wie ze in het kamp verliefd was geworden.
Ze verlieten het kamp via de hoofdpoort. ze vochten samen met de Partizanen
tegen de Duitsers. Later verscholen ze zich op een boerderij. In 1944 werden ze
bij Chelm bevrijd door het Rode Leger. ze bleef samen met Chaim nog 6 maanden in
Polen, waar hun zoon Emiel werd geboren. Via Lublin, Czernowitz, Odessa,
Marseille en Tilburg kwamen ze uiteindelijk in juni 1945 in Zwolle aan. Hun
zoontje was tijdens de reis over zee omgekomen door de honger. ze bleven een
tijdje in Zwolle wonen en emigreerden later naar de Verenigde Staten. Chaim
vertelde Selma pas vlak voor het avondappèl over de opstand die tijdens het
appèl zou uitbreken. Chaim was tijdens de voorbereiding van de opstand
verantwoordelijk voor het vermoorden van SS-er Rudolf Beckmann, wat hem lukte.
Over Selma schreef Ad van Liempt het boek 'Selma'.
Stanislaw Schlomo Smajzner was een 15 jarige Poolse jongen. Hij was bij zijn
oom in de leer als goudsmit, voordat hij werd opgepakt. Hij maakte mooie
sieraden voor de SS-ers in het kamp. Hij stal wapens die gebruikt werden tijdens
de opstand. Na de oorlog emigreerde hij naar Brazilië, waar hij Wagner herkende.
Wagner werd niet uitgeleverd door Brazilië, maar werd kort daarna wel dood
gevonden. Zelfmoord door messteken werd vastgesteld als doodsoorzaak. Smajzner
had Wagner graag zelf willen vermoorden, maar de Joodse gemeenschap had hem
gevraagd om het niet te doen. Het werkelijke omtrent de dood van Wagner zal
altijd een raadsel blijven. Smajzner heeft er wel voor gezorgd dat Franz Stangl
uiteindelijk wel door Brazilië werd uitgeleverd aan Duitsland.
Schlomo Alster werkte in het kamp bij het Bahnhofkommando. Na zijn
ontsnapping vocht hij nog met de Partizanen tegen de Duitsers.
Kurt Thomas zorgde er na de oorlog voor dat Frenzel in Berlijn kon worden
gearresteerd. Tijdens zijn verblijf in het kamp werkte hij als ziekenverzorger.
Hij was immuun voor tyfus en kon zo vele gevangenen helpen. Hij kreeg adviezen
van twee Nederlandse artsen die hun beroep niet mochten uitoefenen in het kamp.
Gevangenen die ziek werden hadden drie dagen om te herstellen en anders moesten
ze naar het lazaret en werden ze daar vermoord. Thomas zorgde ervoor dat vele
gevangenen langer dan drie dagen konden herstellen. Soms zelfs weken. Toen
Frenzel daar achter kwam werd Thomas helemaal in elkaar geslagen en hem te
verstaan gegeven dat als hij weer zulke stunts uithaalde het zijn beurt zou zijn
om te sterven. Hij herinnerde zich hoe, in september 1943, de Nederlandse
kunstenaar Max van Dam gespaard werd van een executie van alle Nederlandse
gevangenen. Het hele Sonderkommando, ongeveer 150 man, was doodgeschoten vanwege
vermeend verraad. Het was de SS-ers echter ter ore gekomen dat het verraad zou
zijn begonnen bij een Nederlander. Daarom werden alle Nederlandse mannen uit
Kamp I en II geëxecuteerd. Max van Dam (die portretten maakte van Frenzel en
Wagner) werd in leven gehouden. Hij moest eerst het portret van Frenzel nog
afmaken en werd de volgende dag alsnog doodgeschoten. Thomas wist uit het kamp
te ontsnappen en dook tot 26 juli 1944 onder bij een boer. Toen de Russen kwamen
vertrouwden ze hem niet en wilden hem in eerste instantie naar Siberië sturen,
wat uiteindelijk gelukkig niet gebeurde.
De volgende ochtend reden we al vroeg in de ochtend naar kamp Majdanek,
dat
tegen de stad Lublin aan ligt. Na de andere kampen bezocht te hebben, die
alledrie op afgelegen plaatsen gevestigd waren, was dit een hele andere
gewaarwording. Vanuit het kamp keek je zo naar de gebouwen van de stad. Mensen
wonen tegen het voormalige kamp aan. In Nederland zouden mensen niet vlak bij
zo'n verschrikkelijke plek uit de geschiedenis willen wonen, maar in Polen is
dat anders. In Polen zijn zo verschrikkelijk veel plaatsen waar vreselijke
dingen zijn gebeurd. Niet alleen de vernietigingskampen, maar ook alle
werkkampen en concentratiekampen. Er zijn zo verschrikkelijk veel gebouwen en
woningen die gebruikt of bewoond zijn geweest door SS-ers. Zoveel fabrieken die
dienst deden voor de Duitsers. Als men al deze gebouwen had laten slopen, was er
na de oorlog nauwelijks meer iets van Polen over geweest. Na de bezetting door
de Duitsers, kwam Polen onder het communistische bewind, waarin de
verschrikkelijke daden tegenover de Joodse Poolse bevolking in de doofpot werd
gestopt. Er werd verwacht dat men in Polen de draad weer gewoon zou oppakken.
Pas na de val van het Communisme eind jaren '80, begin jaren '90 kwam er
aandacht voor hetgeen er gebeurd was in WOII en kwam er aandacht voor de grote
Joodse verliezen die er geleden waren.
Het kamp ligt aan de grote weg die naar de Oekraïne en Rusland leidt. In die
tijd een belangrijke route voor de Duitsers naar het Oostfront. In juli 1941
besloot Himmler dat er een groot kamp gebouwd moest worden, waar vooral
Russische krijgsgevangenen maar ook andere gevangenen geconcentreerd zouden
worden om van daaruit werk te doen voor de Duitsers. Deze gevangenen zouden
moeten werken aan de bouw van een sterk Duits Rijk. In september van '41 begon
men al met de bouw van het kamp. Vanaf het voorjaar '42 kwamen er ook veel
transporten met Joden aan, uit Duitsland, Slowakije, De Bohemen en Moravië,
het doel was om hen uit te roeien. Eerst door hen hard te laten werken en
onmenselijk te behandelen, maar later werden Joden direct naar de gaskamers
gestuurd. Deze gaskamers werden gebouwd in de zomer van 1942. Vanaf september of
oktober 1942 werden deze gaskamers in gebruik genomen. Majdanek is het enige
kamp naast Auschwitz waar men het Zyklon B gas op grote schaal gebruikte om mensen mee te
vergassen. In Majdanek werden ook mensen gedood d.m.v. koolmonoxide. Vanaf het
begin van 1943 kwamen ook Poolse gevangenen die voor verzetsdaden waren
veroordeeld in het kamp aan.
In februari 1943 werd de naam van het kamp veranderd. Het heette geen
Kriegsgefangenenlager, maar werd een Konzentrationslager. Het werd een strafkamp
en doorgangskamp voor Polen van het Poolse platteland. Met zijn 270 hectare was
het kamp het grootste kamp na Auschwitz-Birkenau. Het bestond uit drie delen,
een deel voor de SS-ers, een deel voor administratie en barakken waarin kleding
e.d. werden gesorteerd en opgeslagen en het deel waar de gevangenen zaten. In
dit deel waren vijf velden met houten barakken waar de gevangenen in woonden.
Deze barakken waren slecht gebouwd. Tocht, slechte sanitaire voorzieningen,
overvolle barakken, gebrek aan voedsel, water, medicijnen of warme kleding
zorgden ervoor dat vele gevangenen vanwege gezondheidsproblemen stierven. In
oktober 1942 werd er ook een vrouwenkamp gebouwd en hoewel er geen specifiek
kinderkamp was, kwamen er ook kinderen naar het kamp toe.
In 1943 kwamen er zieke gevangenen uit andere werkkampen naar Majdanek. Er is
bekend dat er o.a. Duitse, Italiaanse, Franse, Oostenrijkse en Griekse
gevangenen zaten, ook zouden er ongeveer 6000 Nederlandse gevangenen in Majdanek hebben gezeten. Ook werd er een veldhospitaal opgericht voor
gewonde en gehandicapte krijgsgevangenen uit het Rode Leger en voor gewonde
deserteurs uit het Duitse leger. Zij zaten in drie speciale barakken, waar elk
200 man in konden en hoefden geen gestreept uniform te dragen. Er zaten mensen
van 30 verschillende nationaliteiten gevangen in Majdanek, maar er zaten vooral
Polen, waarvan veel Joden. Vanaf januari '43 kwamen er op Himmlers bevel
ongeveer 35.000 politieke gevangenen uit Poolse gevangenissen naar Majdanek. Van
de ongeveer 150.000 mensen die het kamp in kwamen, vielen er 80.000 doden
waaronder 60.000 Joden. (Dit zijn cijfers van een onderzoek uit 2005, eerder
zijn getallen als 1 à 2 miljoen en 300.000 genoemd.) Het kamp was hiermee niet
alleen een werkkamp, maar wordt ook gezien als vernietigingskamp.
Op 3 november 1943 vond de grootste executie plaats in de geschiedenis van de
Duitse kampen. Deze actie heette Operation 'Erntefest' (oogstfeest) en het
maakte de uitroeiing van de Joden uit het Lublin district af. Alle Joden die op
dat moment in kamp Majdanek waren en de Joden uit de kampen Lipowa Strasse en
Fluplatz(18.400 in totaal) werden bij deze operatie gedood. Voorafgaand aan deze
executie werden er eind oktober '43 achterin het kamp en naast een nieuw
crematorium enorme greppels gegraven van 100 meter lang en anderhalf tot 3 meter
diep. De Joden moesten met het gezicht naar beneden in de greppels gaan liggen,
waar ze met een machinegeweer werden doodgeschoten, hierna moest de volgende
groep Joden op deze lijken gaan liggen om te worden doodgeschoten. Ook in andere
kampen werden die dag de laatste Joden geëxecuteerd. In totaal kwamen er die dag
42.000 Joden om het leven. Tijdens deze grootscheepse executie speelde er in
Majdanek constant mars- en dansmuziek uit twee speciaal daarvoor gemaakte
muziekwagens, om het geluid van de schoten en schreeuwende slachtoffers te
verdoezelen.
Tussen januari en juli 1944 evacueerden de Duitsers de gevangenen uit het
kamp. Grote groepen gevangenen werden met de trein op transport gezet naar
andere kampen, o.a. Auschwitz en Mauthausen. Op het laatste moment, op 22 juli,
vertrok er een enorme colonne gevangenen te voet vanuit het kamp op weg naar
Auschwitz. In de nacht van 22 op 23 juli viel het Rode Leger het kamp binnen en
werden de mensen uit het kamp bevrijd. Daarna gebruikte de Russische NKVD,
Stalins Geheime Dienst, het kamp om leden van de Poolse Geheime Staat, de Poolse
ondergrondse, gevangen te houden. Deze gevangenen werden later naar Siberië
gestuurd. Nog voor het einde van de oorlog, nog in 1944 werd besloten een museum
te maken op deze plek.
Ten tijde van het communisme werden de Polen aangemoedigd om uitstapjes te
maken naar voormalige concentratiekampen, waaronder Majdanek. Het doel was om te
zorgen dat de bevolking een antifascistische houding aan zou nemen. Er werd geen
eer bewezen aan de vele Joden die de dood hadden gevonden in de kampen. De
Holocaust werd uit ideologische en politieke overwegingen verzwegen.
De Duitsers hebben hier geen kans te zien om het kamp te verwoesten, voordat
de Russen kwamen. Hierdoor is er in Majdanek nog goed te zien hoe het kamp er in
die tijd uit zag. In een van de barakken is een compleet schaalmodel van het
kamp te vinden. Men weet exact hoe het er in die tijd uit zag. Slechts een deel
van het kamp is voor bezoekers bewaard gebleven en opengesteld. Op dit terrein
zijn 70 gebouwen bewaard gebleven of gereconstrueerd, waaronder 3
kantoorruimtes, een aantal opslagplaatsen, badruimtes, gaskamers, een aantal
woonbarakken, wachttorens en het oude crematorium. In een glazen
vitrineconstructie kun je ook een deel zien van de weg die gevangenen hebben
aangelegd met puin van grafstenen van de begraafplaatsen uit Lublin.
Het kamp was onder leiding van wel vijf verschillende commandanten, dit
resulteerde in een administratieve chaos. Gevangenen kregen een nummer, nummer
van overleden gevangenen werden opnieuw afgegeven. Er is nooit een hoger
gevangenen nummer dan 20.000 gegeven, terwijl er tijdens de hoogtijdagen van het
kamp meer dan 40.000 gevangenen tegelijk zaten. De vijf commandanten waren in
chronologische volgorde: Karl Koch (kwam van Buchenwald), Max August Kögel,
Hermann Florstedt, Martin Gottfried Weiss, en Arther Liebehenschel (kwam van
Auschwitz I). Koch en Florstedt zijn door de nazi's zelf berecht, omdat zij roofbuit gestolen zouden hebben. Kögel en Weiss zijn na de oorlog door de
geallieerden opgepakt en kregen in 1946 de doodstraf. Liebehenschel werd
uitgeleverd aan Polen en veroordeeld tot de doodstraf. De man die als de
eigenlijke leider van het kamp werd gezien was Anthony Thernes, die gevangen
werd genomen door het Rode Leger en in december 1944 werd geëxecuteerd.
Op het terrein staan twee monumenten, al in 1947 richtte de plaatselijke
bevolking een monument op, er werd een piramide vormige heuvel gemaakt van het
as en de vermalen beenderen van slachtoffers die op het terrein waren gevonden.
Op deze plek heeft Wiktor Tolkin een Mausoleum gebouwd. Het lijkt nu een grote
urn waarin de asheuvel is. Vanaf het andere monument bij de ingang van het kamp,
het Monument voor Strijd en Martelaarschap, loopt de Road of Homage, een
asfaltweg, naar het mausoleum. Dit was de oude weg naar het crematorium. Deze
monumenten zijn in 1969 onthuld.
Dit kamp wordt in tegenstelling tot de kampen waar we de afgelopen dagen
geweest waren goed bezocht. Er komen tienduizenden bezoekers per jaar. Door de
ligging bij de stad Lublin is het museum goed te bereiken. Er valt nog veel
concreets te zien en het museum heeft een grote expositie.
We kwamen eerst bij de desinfectiegebouwen. In deze gebouwen was eerst een
ruimte waar men zich moest ontkleden. Hierna kwam men in een doucheruimte. In
deze doucheruimte waren vierkante betonnen baden, in de baden werden honderden
gevangenen achtereen gedesinfecteerd. In het bad zat water vermengd met lysol.
Voordat deze infectieruimten er waren stonden zulke baden gewoon in de
openlucht. Gevangenen kwamen er toen soms half bevroren uit. De SS-ers vonden
het leuk om mensen in deze baden met hun hoofd onder water te drukken, totdat ze
dood of halfdood waren. In hetzelfde gebouw was ook een ruimte waarin de kleding
van de gevangenen werd gedesinfecteerd, voordat de kleding naar de
sorteerbarakken ging, dit desinfecteren deed men met Zyklon B gas. Achterin deze
desinfectiebarakken waren twee gaskamers. In de grote stalen deur zat een klein
gaatje. Door dit gaatje kon een thermometer worden gestoken. Zyklon B gas doet
alleen zijn werk bij een bepaalde temperatuur.
Hierna liepen we door de sorteerbarakken en de werkbarakken. In een van die
barakken zie je stalen kooien met daarin duizenden paren schoenen van de
slachtoffers. Toen de Russen kwamen vonden ze een berg van wel 800.000 paar
schoenen. Tijdens een brand in het museum zijn minstens 7000 paar schoenen
verbrand. Er is een groot gebouw met een expositie van allerlei spullen uit het
kamp. Hier staat een stapelbed, vind je vitrines met kampkleding, zie je Zyklon
B gas in een vitrine, vind je de verhalen van overlevenden, zie je grote ketels
die ze in de kampkeuken gebruikten etc. Hierna liepen we naar de
woonbarakken van de gevangenen. In een van de barakken stonden stapelbedden met
drie lagen. Zo sliepen de gevangenen pas vanaf het voorjaar van 1942, daarvoor
sliep men op stro, of op matrassen die op de grond lagen. Twee kleine ovens
moesten de barakken warm houden in de winter, als er al brandhout was. Pas in de
herfst van 1943 kwamen er wasgelegenheden. In de barakken, die gebouwd waren
voor hooguit 250 gevangenen sliepen in die tijd wel eens rond de 500 gevangenen
in een barak. Op elke laag van de stapelbedden sliepen meerdere mensen tegelijk.
Wie bovenin lag had een betere plaats dan wie onderin lag, deze mensen werden
soms bevuild door menselijke sappen of diarree van zieke gevangenen in de
bovenste bedden. Met meerdere gevangenen in 1 bed lijkt niet comfortabel, maar
het was wel een manier om warm te blijven gedurende de nacht, zeker als je in
het midden lag. In de barakken viel nu licht naar binnen. In die tijd moet het
er 's nachts aardedonker zijn geweest, de kleine ramen die er waren waren toen
met doeken dicht gemaakt, lampen waren er niet in de barakken.
Op de appèlplaats voor de woonblokken stond een hoge zuil. Deze zuil werd
gemaakt door gevangenen in opdracht van de SS-ers. Er zou een officiële
afvaardiging van het Rode Kruis in het kamp komen, om te kijken of de
omstandigheden voor de gevangenen er wel goed waren. Om de schijn op te houden
moesten gevangenen zulke kunstwerken maken, zodat het er in het kamp aangenaam
uit zou zien. In de expositieruimte stond een schildpad die door een gevangene
was gemaakt en deze zuil bevat stiekem verzet van de gevangenen. De zuil is niet
helemaal meer in oorspronkelijke staat, maar is zo goed mogelijk gerestaureerd.
Bovenop de zuil staan half adelaars, half duiven die weg willen vliegen. De
duiven staan voor vrede en vrijheid. In de basis van de zuil stopten de
gevangenen stiekem as van een aantal slachtoffers dat afkomstig was uit het
crematorium. Dit stiekeme verzet zorgde ervoor dat dit het eerste monument werd
ter nagedachtenis van de slachtoffers.
Hierna liepen we via het Mausoleum naar het crematorium. Beide liggen op het
hoogste gedeelte van het kamp. Hier vind je nog de oorspronkelijke ovens, een
autopsietafel, waarop lijken werden ontdaan van gouden kronen en werden
onderzocht op andere kostbaarheden op andere plaatsen in het lijf. Hier schijnt
ook een bad te zijn (ik heb het gemist) waarin een SS-ers baden nam terwijl in
de naastgelegen ruimte de lijken gecremeerd werden. Waarschijnlijk was dit bad
niet per ongeluk in het crematorium, waar het natuurlijk altijd warm was,
gebouwd. In het crematorium werden ook een draagbaar voor lijken en een mobiele
oven, waarin overal op het terrein lijken verbrand konden worden,
tentoongesteld. Het verbranden van een lijk in een van de vaste ovens die je
hier nog kon zien, duurde ongeveer 15 tot 20 minuten, daarna moesten de botten
nog verhakseld worden door een botvermaler.
Deze botresten en het as van de slachtoffers dat men aan het eind van de
oorlog heeft gevonden liggen op de asheuvel in het Mausoleum. Als je aan de rand
staat kun je inderdaad deze botresten zien liggen. Het is bizar om te beseffen
dat dit de resten van onschuldige slachtoffers zijn die tijdens de Holocaust om
het leven zijn gekomen. Op een plek als deze lijkt het echter minder luguber,
dan wanneer je op een willekeurige plaats zo'n asheuvel zou zien. In een
voormalig vernietigingskamp is elk plekje zo vol van vreselijke wreedheden en
hoor en lees je zulke gruwelijke verhalen, dat het zien van menselijke stukjes
bot, slechts een deel is van wat je in korte tijd te verwerken krijgt. Voor een
ieder die ook een reis langs vernietigingskampen wil maken, of er slechts eentje
wil bezoeken is het zaak zich goed te beseffen wat zo'n reis zal inhouden, ook
al is dat bijna onmogelijk, want je kunt met geen mogelijkheid vooraf bedenken
hoe je op de verhalen die je hoort en de dingen die je ziet zult reageren.
De video onder deze
link bevat zeer schokkende beelden van de bevrijding van het kamp en de
staat van het kamp in die tijd, het is echter niets minder dan de realiteit van
WOII.
Nadat we weer terug waren van ons bezoek aan Majdanek hadden we de hele
middag de tijd om het Stare Miasto, het oude centrum van Lublin te bekijken.
Vlakbij ons hotel zag je de overblijfselen van de oude muur van het Joodse getto
in Lublin. Met gele trottoirtegels is de plek waar de oude gettomuur stond
aangegeven. In 1939 bestond een derde van de bevolking van Lublin uit Joden, na
de oorlog was daar niemand van over. Lublin was een van de eerste steden, waar
een Joodse getto opgericht. Er woonden ongeveer 34.000 Joden en Roma
(zigeuners). Er werden ongeveer 30.000 mensen op transport gezet naar
vernietigingskamp Belzec en daar vermoord in het eerste Operatie Reinhard kamp.
De overige Joden werden eerst verplaatst naar het getto van Majdan Tatarski, een
tweede getto aan de rand van de stad, later werden zij vermoord in Majdanek, dat
haar naam aan dit tweede getto te danken heeft. Toen het getto helemaal leeg
werd, lieten de Duitsers het hele getto, het stadsdeel Podzamcze en het dorp
Wieniawa vernietigen door de gevangenen van kamp Majdanek. De synagoge werd
opgeblazen. Zo was er van de Joden in Lublin na de oorlog helemaal niks meer
over. Slechts 230 Joden uit Lublin overleefden de oorlog.
De stad Lublin stamt uit de 6e eeuw. In de 14e eeuw werden er
verdedigingswerken, als stadswallen en een slot om de stad te beschermen tegen
de Tataarse, Litouwse en Roetheense aanvallen. Lublin heeft een mooi oud
centrum. Langs het neogotische Koninklijk Paleis dat gebouwd werd voor Koning
Casimir II en waarin nu het museum Lublin in gevestigd is, liepen we naar de oude
binnenstad. Alleen de woontoren en de kapel stammen nog uit de Middeleeuwen, de
rest van het gebouw is in de 19e eeuw nieuw gebouwd. In de oorlog werd dit
gebouw door de Duitsers gebruikt als gevangenis. Tussen de 40.000 en 80.000
gevangenen, voornamelijk Poolse verzetsstrijders zaten hier gevangen alvorens ze
werden doorgestuurd naar concentratiekampen.
Vanaf de heuvel waar het museum op staat heb je een mooi zicht op het Zamkowy
Plein. De gebouwen aan dit plein zijn hier in de jaren '50 neergezet op de
resten van het Joodse getto in de stijl van de gebouwen in de oude stad. Tot in
1942 liep de straat Szeroka, de belangrijkste straat in het Joodse getto, op de
plek waar nu het plein ligt. Aan de voet van de Monumentale Trappen naar het
Koninklijk Paleis staat een steen met daarop een plaquette met een kaart van de
oude Joodse wijk. Het Zamkowy Plein werd na de oorlog gebouwd om er ceremonies
en bijeenkomsten op te kunnen houden.
Via een voetgangersbrug kwamen we bij de Grodzka Poort, ook wel de Jodenpoort
genoemd. Deze poort scheidde het Joodse getto van het Christelijke deel van de
stad. Hier kwamen we langs Plac Po Farze, een plein dat stamt uit de
Middeleeuwen. Een van de oudste plekken van de oude stad. Hier stond ooit de
eerste parochiekerk van de stad, de kerk van St Michael de Aartsengel. Het was
een van de belangrijkste gebedshuizen van de stad. Tot 1854 heeft deze kerk hier
gestaan. Bij opgravingen in 2001 en 2002 is de fundering van deze kerk weer
gevonden. Andere archeologische vondsten laten zien dat er al meer dan 3000 jaar
voor Christus activiteiten plaatsvonden op deze plek. In de 12e eeuw lag er een
begraafplaats op deze plek. Waarschijnlijk heeft er toen al een andere kerk
gestaan. In de 14e eeuw werd St Michaels kerk op deze plek gebouwd. de kerk
raakte in de 19e eeuw steeds meer in verval en in 1846 werd besloten om de kerk
af te gaan breken. Aan het eind van de 19e eeuw lag er een grasveld op de plek
van het voormalige plein, er stond een stenen kruis op de plek waar ooit
de kerk stond.
Aan het oude marktplein Rynek liggen veel leuke bars en restaurants. Het was
heerlijk zomers weer en we hebben hier op het terras geluncht. In Polen kun je
erg goedkoop eten, maar je kon merken dat de prijzen aan dit plein hoger lagen
dan in de rest van Polen, waarschijnlijk is dit een plek waar vooral toeristen
komen eten. Na onze lunch liepen we onder de Krakowska Poort door het oude
centrum uit naar het Lac Litewsky. De Krakowska Poort werd in de 14e eeuw samen
met de stadswallen gebouwd. Het Litewsky plein ligt net buiten het oude stadscentrum. Het
plein werd gebouwd om een plek te hebben voor militaire parades. De naam dateert
uit 1839 en betekent Litouws Plein. Sinds 1960 is het plein meer ingericht als
park, met mooie bomen, bloemen en een hele grote waterpartij met meerdere
fonteinen. De obelisk, geplaatst ter ere van de Pools-Litouwse Unie, dateert uit
1826, Een vrouw in een Romeinse toga symboliseert Polen, een vrouw in een
Griekse chiton symboliseert Litouwen.
Aan de andere kant van het plein vind je
de tombe voor de onbekende soldaat. Rondom het plein staan een aantal hele mooie
grote gebouwen, zoals het oude postkantoor, gebouwd tussen 1912 en 1914 en het
mooie Hotel Europa. Op de terugweg naar het oude centrum liepen we langs een
ijssalon die erg populair was, er stond een lange rij voor, terwijl er bij de
twee andere ijssalons die ernaast zaten bijna niemand in de rij stond. Ons
heerlijke ijsje van die ijssalon hebben we op de trappen van het stadhuis
opgegeten. Hierna hebben we de middag gezellig afgesloten op een terras op het
marktplein. Lublin is een mooie stad, met een Middeleeuws karakter. Lublin is
een aantrekkelijke stad en wie van kerken houdt zou zeker eens een bezoek aan de
stad moeten brengen, want er staan ontzettend veel kerken in Lublin. Op weg naar
het hotel liepen we nog langs huizen uit het oude Joodse getto. Trieste
gebouwen. Wij reden de volgende dag weer verder. Op naar Belzec.
Op weg naar Belzec reden we de volgende ochtend door Izbica, bij het huis van
Thomas 'Toivi' Blatt (Sobibor overlevende), dat er vervallen bij lag, zijn we nog even gestopt om er
een foto van te maken. In Belzec kregen we een hele goede Poolse gids, Ewa. Ze
sprak erg goed Engels en vertelde haar verhaal met heel veel passie en gevoel.
Belzec was het eerste Operatie Reinhard kamp. Het werd gebouwd op de heuvel waar
al langer een werkkamp voor Joden was. Er lag al een spoorlijn, de plek lag
gesitueerd tussen Lublin en Lviv en er waren al grote loopgraven gegraven die
dienst konden doen als massagraven. De spoorlijn was een zijspoor dat al voor de
WOI was aangelegd. Twintig Polen en een groep Russische
krijgsgevangenen moesten het kamp bouwen, ook de mensen uit Belzec moesten
meehelpen. In november 1941 werd door
SS-Obersturmführer Richard Tomalla begonnen met de bouw van het kamp. Dat was
nog voor de Wansee Conferentie in Berlijn op 20 januari 1942 waarin het
vraagstuk van de Endlösung van de Joden werd behandeld en waarin als doel werd
gesteld om alle Joden te vernietigen. De Joden uit het nabij
gelegen dorp Lubycza Królewska moesten de bouw van het kamp voltooien en werden
daarna vermoord. In maart 1942 was het kamp klaar en toen
kreeg Christian Wirth de leiding over het kamp. In augustus '43 kwam Gottlieb
Hering hem daarbij helpen, omdat Wirth ook werkzaamheden had in de andere
Operatie Reinhard kampen. Zij hadden beide meegewerkt aan het Aktion T4
programma, het bekende euthanasieprogramma en waren daarvoor beide politieagent. Wirth had ook geholpen bij het
vergassen van gehandicapten in Brandenburg in de dertiger jaren. Joseph Niemann
had de leiding in het vernietigingsdeel van het kamp. Er werden Oekraïense
bewakers aangesteld.
Er waren drie gaskamers, die geplaatst waren in houten barakken, om geen
argwaan te wekken. Dit waren de allereerste gaskamers die ooit werden gebouwd. Het koolmonoxidegas kwam uit een Russische benzinemotor. Al in
juni werden deze gaskamers vervangen door 6 nieuwe stenen gaskamers, omdat de 3
eerdere gaskamers niet efficiënt genoeg waren. Belzec was in werking van 17
maart 1942 tot december 1942. Het eerste transport kwam uit Lublin en nog
dezelfde middag arriveerde een transport uit Lviv. Het is bijna niet voor te stellen dat er volgens
de laatste schattingen rond de 430.000 mensen werden vermoord. Het kamp bestond
uit twee delen. In Kamp I was de receptie en administratie, in Kamp II vond de
vernietiging plaats. De SS-ers woonden op 500 meter afstand van het kamp. Tussen
de ontkleedruimte en de gaskamers liep een ongeveer 2 meter breed pad, dat
gecamoufleerd was met prikkeldraad en takken. Langs het pad stond ook een houten
hek. Belzec was het experimentele kamp, hier werden verschillende vormen van
massavernietiging uitgeprobeerd. Het was erg primitief vergeleken met Treblinka
en Sobibor, die op hun beurt weer primitief waren t.o.v Auschwitz-Birkenau.
De mensen uit de transporten werden onthaald door een orkest van gevangenen.
Daarna werd hen verteld dat ze gedesinfecteerd zouden worden en dat ze daarna
nieuwe en schone kleren zouden krijgen. Een ooggetuige zag een transport
applaudisseren toen hen dat verteld werd. De mensen wisten echt niet wat hen te
wachten stond. Er hing een bord met daarop instructies. Dit bord hangt nu in het
museum. Mensen moesten zich ontkleden en alles wat ze hadden meegenomen op het
transport achterlaten, behalve waardevolle spullen, die moesten ze goed
vasthouden en bij het loket afgeven. Schoenen moesten aan elkaar gebonden
worden. Daarna zou men naar Bad en Inhalatie gaan. Men moest goed inhaleren zei
men, om de longen goed schoon te maken.
Toen we in het kamp aankwamen moesten we nog even op onze gids Ewa wachten.
We konden op ons gemak even kijken naar de collectie in het museum. het museum
hier is prachtig opgezet. Het is maar klein, maar heel erg indrukwekkend. Het
museum van dit kamp heeft van alle musea de meeste indruk op mij gemaakt. Iets
wat keihard binnenkwam was een vitrine waarin allemaal verroeste sleutels lagen
en hingen van mensen uit de transporten. Ik stelde me de eigenaren van deze
sleutels voor met hun koffers voor de voordeur van hun huizen, niet wetende wat
hen te wachten stond, maar in de goede hoop dat ze na nog niet te voorspellen
tijd ooit weer thuis zouden komen. Dus de deuren gingen op slot en de sleutels
werden goed opgeborgen meegenomen op een onzekere reis....... En nu hangen ze in
deze vitrine en weten wij wat zij niet wisten.
Ook hier een vitrine met schoenen, omwikkeld met prikkeldraad. Een vitrine
met een maquette van het kamp. Een verhaal van Szlamek Bajler, die uit Chelmno
wist te ontsnappen, maar later op transport werd gezet naar Belzec en hier om
het leven kwam. Heel veel informatieve borden. Een boek met daarin een lijst van
alle bezittingen die men van de gevangenen in beslag had genomen. Het
stationsbord Belzec. Op de plek van het kamp was nu een groot veld met stenen,
wat je met een weidse blik kon overzien. Ik dacht dat we dus snel klaar zouden
zijn met de rondleiding, maar daarmee had ik het goed mis.
Ewa begon buiten de omheining van het kamp. Zij vertelde hoe langs het kamp
een gewone spoorlijn liep. De transporten naar het kamp werden bij aankomst op
een zijspoor achter een afscherming gezet, maar over het gewone spoor reden
dagelijks treinen met gewone passagiers. Lili Lam- Nowakowska, de dochter van
een voorzitter van de Joodse Raad in Stanislawow kwam hier op een dag ook voorbij
met de trein. In augustus 1942 was zij met haar moeder en broer
uit het getto ontsnapt. Haar vader was toen al spoorloos verdwenen, nadat hij was
opgepakt. Toen het meisje hier langs reed, de rook zag en de stank rook besefte
zij wat er met haar vader gebeurd moest zijn. Ewa had een had een map bij zich, waarin
een foto zat van SS-ers op het perron en ze liet ons tekeningen zien van hoe het
kamp er toen waarschijnlijk uit heeft gezien. Belzec was maar een heel klein
kamp. Op het kleine terrein was op een gegeven moment geen ruimte meer om de
lijken te begraven en toen is men begonnen met het verbranden van de lijken op
grote stapels. Er was ook nog een ander probleem, de graven werden bedekt met
een laag cement, maar door de gassen die uit de lijken in ontbinding vrij kwamen
begon de grond op te wellen en brak zelfs dit cement, de lijken kwamen zo vrij
te liggen. De lijken uit de graven werden dus ook weer opgegraven en op grote
stapels verbrand. De lijken verbranden in de graven ging niet, want op een
diepte van 4 tot 5 m komt geen zuurstof en de onderste lagen zouden zo
niet verbranden. Nadat het laatste transport in Belzec was aangekomen ging de
verbranding van de lijken nog maanden door. Mensen in het dorp moesten soms het
vet dat bij de verbranding vrij kwam van hun ramen schrapen.
Voordat de Duitsers vertrokken uit het kamp werd het terrein omgeploegd,
werden er nieuwe bomen gepland en werd er een boerderij op het terrein gebouwd.
Een van de Oekraïense bewakers bleef op de plek om in de boerderij te gaan
wonen. Op deze manier dacht men het bewijs zo goed mogelijk te hebben
verdoezeld. De laatste Joodse gevangenen die dit moesten doen werden hierna op
transport gezet naar Sobibor. Pas eind jaren '40 werd het terrein een beschermd
gebied en de kinderen van de scholen hielden de plek schoon. Halverwege de jaren
'50 waren het de Duitsers zelf die de aandacht naar het kamp terugbrachten. Pas
in de jaren '60 kwam er een hek om de plek, maar het hek stond niet op de juiste
plek en buiten de omheining werden gebouwen gebouwd op de gronden van het
voormalige kamp. In die tijd kwamen er weinig bezoekers naar het kamp, ten tijde
van het Communistische bewind werd er weinig aandacht geschonken aan de
Holocaust. Pas na de val van dit bewind begon in de jaren '90 de interesse voor
het kamp wat meer aan te wakkeren en velen verbaasden zich over de slechte staat
waarin het voormalige kamp verkeerde. In 1997 werd er daarom een wedstrijd
uitgeroepen voor kunstenaars om een mooi monument te ontwerpen voor het kamp.
Miles Lerman, een overlevende van de Holocaust, wiens vader en moeder omkwamen
in Belzec richtte in 1985 het United States Holocaust Museum in Washington D.C.
op en werd er voorzitter van. Hij haalde voor het oprichten van een museum in
Belzec vijf miljoen dollar op. Dit geld werd gebruikt om van Belzec een mooie
herdenkingsplaats te maken.
In 1997 en 1998 werd er eerst nog archeologisch onderzoek gedaan. De plek van
het voormalige perron, de Rampe, werd ontdekt en de restanten van een aantal
voormalige kampgebouwen. Er werden 33 massagraven gevonden. In sommige van die
graven lagen niet alleen asresten, maar in 10 graven ook lichamen die niet
verbrand waren. De graven hadden in totaal een inhoud van 21.000 m3. Luchtfoto's
van het gebied om het kamp heen laten zien dat er waarschijnlijk in de omgeving
nog meer graven zijn geweest. Men ontdekte ook de ware grenzen van het kamp en
de nieuwe gebouwen die op het voormalige kampterrein waren gebouwd werden
gesloopt.
Op de ontwerpwedstrijd kwamen maar 8 inzendingen van kunstenaars. De winnaars
Andrzej Sołyga, Marcin Roszczyk, en Zdzisław Pidek begonnen daarna aan het
verwezenlijken van hun plannen. Ewa vertelde over de symboliek van alles wat er
op dit moment op het voormalige kampterrein te zien viel. Te beginnen bij de
omheining, een betonnen muur, die de muur van een begraafplaats voorstelt. Op de
muur aan de ene kant van de ingang een tekst in drie talen met o.a. een citaat
uit Job, Earth do not cover my blood, let there be no resting place for my
outcry! En aan de andere kant van de ingang een menora. De teksten roesten en
onderaan de letters zie je het roest naar beneden druipen over de muur, dit
symboliseert het onschuldige bloed van de mensen die hier het leven lieten.
Binnen het kamp staat op de vermoedelijke Rampe een monument van rails en
bielzen die zijn opgestapeld. Het museum zelf, dat in 2004 werd geopend,
staat ook op de plek van deze Rampe en zou moeten lijken op wagons die er
bevroren staan. Daar waar het grote monument begint ligt een stalen vlak op de
grond, met daarover lijnen die de Davidster symboliseren. Dit is de symbolische
grens tussen leven en dood. Als je rechtdoor gaat loop je over een doorgang
tussen 2 wanden die vanaf de grond steeds hoger worden. Dit was het pad dat naar
de gaskamers leidde. De kasseien die er liggen zijn afkomstig van een marktplein
van een van de dorpen waarvan er transporten naar Belzec gingen. De gang is 2,5
m breed en op het hoogste punt zijn de wanden 11 m hoog. Boven op deze muur
staan roestige spijlen die om elkaar heen krullen. Tegenover het einde van de
gang is een granieten muur met reliëf, met daarboven dezelfde tekst uit Job, die
je ook bij de ingang zag. In een nis tegenover deze muur met reliëf staan de
meest voorkomende Joodse voornamen. Er is geen overgebleven registratie van het
kamp, dus men weet de namen van de slachtoffers niet, door de meest voorkomende
Joodse namen op de muur te zetten hoopt men zoveel mogelijk slachtoffers met
naam genoemd te hebben om te herdenken.
Via een trap naar links of naar rechts
kom je aan de bovenkant van het grote veld van 180 m X 230 m. Dit veld is
bedekt met een speciaal vervaardigde mix van verbrande steenkoolresten, ijzer-
en staalresten van de Stalowa Wola-staalfabrieken, as en verarmde grond. Dit zorgt ervoor dat er op deze grond
nooit meer iets zal groeien. Met donkere plekken in deze laag materiaal is
aangegeven waar de massagraven liggen. Alle door de SS-ers geplaatste bomen zijn
weggehaald, alleen de bomen die er voor de bouw van het kamp al stonden heeft
men laten staan. Dit zijn de stille getuigen van een ramp. Ewa vertelde dat ze
het jammer vond dat er niet meer uitvoerig archeologisch onderzoek kan worden
gedaan, zoals nu in Sobibor. Het onderzoek wat gedaan is, was een vluchtig
onderzoek en nu is de hele plaats dus bedekt.
Om het veld staan in chronologische volgorde de namen van alle dorpen waar de
transporten met vooral Joden, maar ook Roma, vandaan kwamen. Het waren er voor
die paar maanden dat het kamp bestond indrukwekkend veel. Uit vele dorpen kwamen
meerdere transporten. Ewa vertelde met veel emotie in haar stem dat de
geallieerden al in april '42 wisten van het kamp en dat de BBC er al in juni '42
over uitgezonden heeft. Toch is er geen actie ondernomen. Treblinka bestond toen
bijvoorbeeld nog niet, zei ze zacht.... En Sobibor en Birkenau dacht ik
erachteraan.... Er was een meisje, Lucy Witzner, dat in september 1942 uit de trein kon
ontsnappen. Ze was toen ongeveer 12 jaar oud. Haar moeder Gusta, die in Belzec is
omgekomen, had haar nog op het hart gedrukt niet teveel te vertellen, want
niemand zou het geloven. Ze zwierf dagen rond, plaatste zich alleen 's nachts
voort. Ze kwam uiteindelijk op de plek waar haar vader en oom ondergedoken zaten
aan, die haar eerst niet herkenden, zo gehavend en smerig zag ze er op dat
moment uit. Het meisje overleefde de oorlog, maar heeft haar hele leven haar
moeder gemist. De hele groep moest even slikken toen Ewa dit verhaal vertelde.
Slechts 2 mensen overleefden Belzec. Rudolf Reder, die vier maanden in het
kamp zat en wist te ontsnappen toen hij onder bewaking metalen platen moest
halen in Lwow. Twee Poolse vrouwen hielpen hem bij zijn ontsnapping en eentje
daarvan werd later zijn vrouw. Zijn memoires staan opgeschreven in zijn boek Belzec, dat al in
1946 uitkwam en in het museum te koop is. De tweede overlevende was Chaim
Hirszman, die met zijn vrouw en zoontje van bijna 2, aankwam in Belzec. Zijn
gezin werd vermoord in de gaskamers, maar hij werd geselecteerd om in het kamp
te werken. Hij was een van de gevangenen die het kamp op het einde moest slopen
en ontsnapte uit de trein naar Sobibor. Hij ging na de oorlog bij de nieuwe
Communistische Militie, die ermee belast werd de leden van de Poolse
Ondergrondse Verzetsbeweging op te sporen en op transport te zetten naar
Siberië. Hij getuigde in maart 1946 over wat hij had meegemaakt, maar werd nog op dezelfde dag doodgeschoten door
anticommunisten.
Christian Wirth werd in 1944 in Italië vermoord en Gottlieb Hering stierf in
een veldhospitaal in Heilbronn in de herfst van 1945. Er is maar 1 SS-ers die in
Belzec heeft gewerkt door een rechter veroordeeld. Dat was Josef Oberhauser. Hij
werd in 1965 tot 4,5 jaar cel veroordeeld. De SS-er Kurt Gerstein werd ook
beschuldigd van wanpraktijken, hij was een Belastete. Postuum werd echter
verklaard dat hij bij de groep Duitsers hoorde die niets te verwijten valt,
Nichtbelastete. Hij was zeer gelovig en de dingen die hij zag in de kampen
gingen hem veel te ver. Hij bleef vrijwillig bij de SS, zodat hij kon getuigen
over deze verschrikkingen. Hij werd om zijn hygiëne deskundigheid gevraagd
adviezen te geven aan het Duitse front en in Belzec. In Belzec was hij getuige
van vergassingen. Hij moest Zyklon B gas regelen voor kampen en heeft gezorgd
dat hele ladingen gasblikken werden afgekeurd of verdwenen. Met gevaar voor
eigen leven heeft hij nog tijdens de oorlog zoveel mogelijk mensen die hij dacht
te kunnen vertrouwen verteld over de wandaden van de SS. Zijn verhaal werd nog
tijdens de oorlog door de Paus, het Nederlandse verzet, in Londen en in
Denemarken ontvangen, maar het verhaal bleef daar liggen. Niemand deed er iets
mee. Kurt Gerstein heeft o.a. getuigd dat er op het plafonds van de 3
nieuwgebouwde gaskamers een Jodenster was geschilderd. Na de oorlog pleegde hij
in zijn cel zelfmoord, omdat hij als verdacht werd gezien. Volgens zijn vrouw en
anderen was het geen zelfmoord, zij is er van overtuigd dat hij door Duitse
bewakers, of Duitse medegevangenen is vermoord, om te voorkomen dat hij zou gaan
praten. Over Kurt Gerstein is ook een boek verschenen wat zeer interessant is om
te lezen.
Kurt Gerstein
In het museum hangt een grote foto van Kurt Gerstein. In het museum vertelde
Ewa ook over Gene Gutowski, een producer van een aantal grote Roman Polanski
films, waaronder De Pianist, die in Lwow woonde, een dorp waarvan de bewoners
van het Joodse getto omkwamen in Belzec, waaronder zijn moeder. Hij heette toen
nog Witold Bardach. Hij wist te vluchten naar Warschau en van daar uit naar de Baltische Staten. Hij verloor
alle familieleden die op de foto staan aan de oorlog.
De rondleiding eindigde in een zeer bijzondere ruimte. De Contemplation Hall,
ofwel, de ruimte der overpeinzing. In deze hal is een heel bijzondere akoestiek.
Je hoort elk kuchje, elk woord, elk tikje heel erg weerkaatsen en heel erg
duidelijk. In deze hal kun je extra stilstaan bij wat er in Belzec gebeurd is,
je kunt er bidden en de akoestiek staat symbool voor de echo van het verleden en
de herinnering die steeds terugkomt. Het was jammer dat wij met zo'n grote groep
tegelijk de zaal betraden, daardoor was het er niet heel erg stil.
Ewa vertelde dat ze in haar vrije tijd probeert alle dorpen van waaruit
mensen gedeporteerd zijn een bezoek te brengen, om de mensen daar het verhaal te
vertellen en om de verhalen van de mensen te horen over wat ze er van weten. Ze
was al in heel veel dorpen geweest, maar had er ook nog heel veel te gaan. Deze
toewijding maakt haar een bijzonder goede gids. Van haar heb ik voor dit stuk
via e-mail ook nog wat extra informatie gekregen. Ze vindt het erg belangrijk
dat de verhalen uit het kamp niet uitsterven, maar doorgegeven worden aan de
toekomst.
We hadden erg veel geluk, want het regende eigenlijk de hele dag, maar
tijdens onze tour over het kampterrein van Belzec was het heel even droog.
Vanuit Belzec reed de bus door naar Krakow.
Krakow wordt veel door toeristen bezocht. Het is een populaire
citytripbestemming en het is de uitvalsbasis voor een bezoek aan
Auschwitz-Birkenau. De stad is WOII redelijk ongeschonden doorgekomen in
tegenstelling tot andere grote Poolse steden, waardoor de oude Middeleeuwse binnenstad nog goed bewaard is gebleven. Als je langs de
Wisla de stad binnen rijdt kom je langs de Wawel. De Wawel is een heuvel van 128
meter hoog, op de heuvel zijn meerdere historische gebouwen gezet, waaronder het
Koninklijk Paleis (het kasteel van Wawel) en een Kathedraal. Het Koninklijke
Paleis stamt uit de 14e eeuw en werd gebouwd in opdracht van Kazimier de Grote.
Het was tot in de 17e eeuw de koninklijke residentie. Daarna raakte het in verval
en aan het begin van de vorige eeuw is het compleet gerestaureerd. De
Wawelkathedraal werd ook in de 14e eeuw gebouwd en daarin liggen de Poolse
koningen en een aantal prominente Polen uit latere tijden in de kleder begraven.
Onder de Wawel ligt de Drakengrot, die ook in de 14e eeuw al ontdekt was.
Volgens het verhaal woonde er een draak in de grot. De koning gaf aan dat degene
die de draak zou verslaan met zijn dochter mocht trouwen. Een schoenmaker
slachtte een schaap en vulde het schaap met zwavel en gaf dit schaap aan de
draak. De draak at het schaap en vloog daarna in brand. Al brandend sprong de
draak in de rivier de Wisla. Nu rest alleen nog een koperen beeld van de draak
voor de ingang van de grot. Wij hadden vanwege ons drukke programma weinig tijd
in Krakow en ik heb de Wawel en de gebouwen erop niet uitgebreid bezocht.
Die avond hadden we een groepsdiner. Een Poolse maaltijd waarbij tussen de
verschillende gangen door een klezmer groep muziek werd gespeeld. Klezmer wordt
vooral gespeeld op bruiloften en feesten. Het is vaak een combinatie van een
lach en een traan. Vrolijke muziek, maar vaak in mineur. Het is tegenwoordig een
smeltkroes van verschillende stijlen, met oriëntaalse, zigeuner en
Balkaninvloeden, soms zelfs een beetje jazz. Ook de Jiddische muziekstijl is
goed terug te horen. Veel teksten van klezmer muziek komen uit Jiddish. Deze
groep speelde o.a. Hava Nagila en nummers van Anatevka's Fiddler on the Roof,
zoals If I were a Rich Man. Er werd niet gezongen, alleen gespeeld. En de muziek
zweepte steeds meer op en werd steeds sneller.
In de buurt van de Wawel ligt ook de Joodse wijk, maar ook daar ben ik niet
geweest. Na het diner zijn wij in het donker nog wel over de Grodzka richting
Rynek Glowny, het grote marktplein gelopen. In het centrum van Krakow zie je
overal mooie oude gebouwen en heel erg veel kerken. De eerste mooie kerk waar we
langs liepen was de Katholieke St. Bernadine kerk, die vlak bij de Wawel staat.
Deze kerk is in de 17e eeuw in de barokke stijl gebouwd, nadat de gotische kerk die
er eerst stond tijdens de Zweedse bezetting in de 17e eeuw compleet werd
verwoest. De volgende kerk die we tegenkwamen was de Church of Saint Giles, dit
zou een van de oudste kerken in Krakow zijn, omdat er volgens verhalen al in de
11e eeuw een kerk gebouwd werd, maar het gotische gebouw dat er nu staat is
vermoedelijk gebouwd in de 14e eeuw en er zijn geen archeologische vondsten gedaan
die het verhaal bevestigen. Het is ook een van de kleinste kerken in Krakow.
Iets verderop staat de St André kerk, een Romaanse kerk uit de 12e eeuw en
daarmee een van de oudste gebouwen in Polen. Pal naast de St André kerk staat de
barokke Katholieke St Petrus en St Paulus kerk uit de 16e eeuw. Voor de kerk
staan de twaalf apostelen, die de kerk bewaken. Het zijn replica's van beelden
die er in de 18e eeuw hebben gestaan.
Hierna kwamen we op Rynek Glowny. Het eerste gebouw waar we op afliepen was
de Katholieke St Adalbert kerk, deze ligt op de zuidoostelijke hoek van het
plein en is in de 11e eeuw gebouwd, op een plek waar al een houten kerk had
gestaan. Toen het plein in 1257 werd aangelegd stond de kerk er al bijna een
eeuw. Het was een belangrijk gebedshuis voor rondreizende handelaren uit heel
Europa. In de 17e eeuw werd de kerk in de barokke stijl verbouwd, deze
verbouwing was nodig omdat het plein in die tijd meer dan 2 meter verhoogd werd.
In de noordoostelijke hoek van het plein ligt de Mariakerk. Deze gotische
basiliek is in de 13e eeuw gebouwd. In de kerk is een houten altaar van 11 meter
breed en 13 meter hoog. Het is daarmee het grootste Middeleeuwse houten altaar
van Europa. Het kostte 12 jaar om het te bouwen en bevat 200 houtgesneden
figuren. De kerk heeft twee torens, waarvan de hoogste 81 meter hoog is.
Midden op het plein staat de oude Lakenhal, Sukiennice. Deze 108 meter lange
gotische hal werd gebouwd in opdracht van Kazimier de Grote in de 14e eeuw op de
plek waar al sinds 1257 twee rijen marktkramen stonden die sinds ongeveer 1300
overdekt waren. In 1555 brandde het hele gebouw af en het gebouw dat er daarna
opnieuw werd gebouwd in de Renaissance stijl die het nu heeft is erg
indrukwekkend. In de 19e eeuw is de hal opnieuw verbouwd. In de hal vind je twee
rijen van souvenirkraampjes met Poolse kunstnijverheid.
Aan de andere kant van de Sukiennice in de zuidwestelijke hoek van het plein
staat de Raadhuistoren. De toren is 70 meter hoog en is in 1316 gebouwd en is
het enige deel van het oude Raadhuis dat na 1820 is blijven staan. Vroeger had
de toren een gotische torenspits, maar nadat deze werd verwoest door een brand
door blikseminslag in 1680 werd deze vervangen door een barokke spits die in
1783 begon af te brokkelen. Nu staat er een kleinere torenspits op. In de kelder
van de toren was vroeger een gevangenis met een Middeleeuwse martelkamer.
De gebouwen waren prachtig verlicht en zelfs zo laat op de avond bruiste de
stad van energie. Er waren heel veel toeristen op de been. En aan het plein
lagen veel terrasjes van restaurants. De volgende dag, konden we de stad na onze
tour naar Auschwitz-Birkenau nog in het licht aanschouwen. Op het marktplein was
nu een kleine toeristische markt met allemaal Poolse kunstnijverheid.
Straatartiesten traden op. Paardenkoetsen die toeristen door de stad toerden
reden over het plein af en aan. Er waren nog meer toeristen dan de vorige avond en het was mooi
weer. Op een terras aan Rynek Glowny hebben we heerlijk gegeten en daarna konden
we genieten van een ondergaande zon die de gebouwen op het plein in een heldere
oranje gloed zette. Een bijzonder beeld van een stad waar ik zeker nog eens naar
terug wil voor een uitgebreider bezoek.
Op de laatste volledige dag in Polen stond ons bezoek aan Auschwitz I en
Birkenau gepland. We moesten al om half zeven vertrekken uit ons hotel, zodat we
een van de eerste groepen zouden zijn die in Auschwitz zouden aankomen. Wie naar
Auschwitz wil, doet er goed aan om vooraf een ticket of tour te boeken via een
touroperator. Er worden elke dag maar 200 losse tickets verkocht en er staan
elke dag honderden mensen meer in die rij. Touroperators zitten elke dag om 12
uur klaar om kaarten te boeken voor exact een jaar later. Om 12:30 u zijn die
kaarten dan altijd al uitverkocht. In 2016 kwamen er in de eerste 11 maanden
meer dan 1,7 miljoen bezoekers en dat worden er elk jaar meer.
Voor het kamp Auschwitz I (Stammlager) bij Oswieçim werd een leegstaande
kazerne gebruikt. Deze kazerne had 20 gebouwen, 14 met één verdieping en 6 met
twee. In 1940 en 1941 werden alle lage gebouwen door gevangenen met een
verdieping verhoogd en er werden 8 nieuwe gebouwen neergezet. Het dorp Oswieçim
werd voor een deel ontruimd, in het begin om plaats te maken voor de Duitse
kampleiding en later om te zorgen dat er geen getuigen zouden zijn van hetgeen
er zich in het kamp afspeelde. Het kamp was in het begin, vanaf juni 1940 een
concentratiekamp voor gevangen genomen Polen, verzetsstrijders, politici, maar
ook Joden. Vanaf oktober1941 werden de Russische krijgsgevangenen naar Auschwitz gebracht. De hygiëne in
het kamp verslechterde. De Russen werden in 9 blokken afgezonderd van de andere
gevangenen en werden nog slechter behandeld dan later de Joden . Alle gevangenen die in Auschwitz I aankwamen moesten vanaf de
Judenrampe bij het station in Oswieçim naar het kamp lopen. De Duitsers hadden
verwacht dat ze de Russen zouden verslaan, maar toen dat niet gebeurde bleef de
capaciteit van Auschwitz I voor een groot deel onbenut. Ook werd in januari 1942
besloten de Russen naar werkkampen in Duitsland te sturen waar de wapenindustrie
in volle gang was. Er werd besloten om toen ook Joden naar de kampen die
oorspronkelijk voor Russische krijgsgevangenen bedoeld waren (Majdanek en
Auschwitz I) te sturen. De eerste transporten met Joden kwamen in maart 1942
aan. In juli 1942 komt een erg groot transport Joden uit Slowakije aan. Voor het
eerst vindt er een selectie plaats, slechts een klein deel van de mensen wordt
geselecteerd om te gaan werken, de grote groep wordt vergast. Hiermee werd de
start gemaakt van Auschwitz als vernietigingskamp.
Tijdens de eerste 15 maanden sliep men op strozakken die zo dicht tegen
elkaar aan lagen, dat men tegen elkaar aan sliep, zonder dat men de ruimte had
om te bewegen. Ter ere van het bezoek van Himmler op 1 maart 1941 werden er in
een blok stapelbedden geplaatst. Na dit bezoek werden ook in de andere blokken
van deze stapelbedden gezet. Volgens een document uit januari 1943 was de
situatie in blok 2 toen als volgt: 234 stapelbedden, 702 strozakken, 1193
gevangen bewoners (er moesten dus meerdere gevangenen in 1 bed slapen), 22 wc's,
urinoirs, wasbakken met 42 kranen. Dit was al een aanzienlijke verbetering
t.o.v. eind '41, toen er alleen nog maar latrines waren en twee putten waar
water uit gehaald kon worden.
In Auschwitz I had men tegen die tijd al geëxperimenteerd met vergassingen.
De eerste vergassingen werden gedaan met koolmonoxide, maar dat bleek niet
effectief. Lagerführer Karl Fritsch kreeg van commandant Rudolf Höss de opdracht
om Zyklon B gas uit te proberen. Zyklon B was een gas dat in die tijd vooral
gebruikt werd als bestrijdingsmiddel tegen ongedierte. Het werd o.a. gebruikt om
kleding mee te ontluizen. Het was een blauwzuurgas in korrelvorm. Wanneer de
korrels aan de buitenlucht werden blootgesteld verdampten deze razendsnel. Het
Zyklon B gas bleek een bijzonder effectief gas om mensen mee te vergassen. Waar
er eerst een waarschuwingsgeur aan het gas werd toegevoegd, zorgden de Duitsers
ervoor dat dat niet gebeurde bij het gas dat aan de kampen geleverd werd. IG
Farben had het octrooi. Na de oorlog zijn de directeuren van de fabrieken
berecht voor het leveren van dit gas.
De eerste vergassing met Zyklon B werd uitgevoerd in de kelder met cellen in
blok 11 in september 1941. Na wat kleinere experimenten werd de eerste grote
vergassing met Zyklon B uitgevoerd op 3 september. Die avond werden er 250
Poolse gevangenen uit de ziekenafdeling en 600 Russische krijgsgevangenen in de
cellenkelder opgesloten. de raampjes waren die vlak boven het grondoppervlak
lagen waren afgedekt met zand. Zyklon B bleek effectief, maar de kelder bleek
niet geschikt voor de vergassing met de gifstof. De lijken moesten allemaal uit
de kelder getild worden om ze te kunnen verbranden in het crematorium, dat kon
alleen 's nachts gebeuren, anders viel het teveel op bij de andere gevangen, dat
kon effectiever. Ook duuurde het erg lang, voordat de kelder helemaal gelucht
was, dat moest ook effectiever. Het oude mortuarium bij het crematorium kon ook
luchtdicht worden afgesloten en was een geschiktere ruimte. De eerste vergassing
die daar plaatsvond was op 16 september. Een groep van 900 Russische
krijgsgevangenen kwam daarbij om het leven. De gaskamer werd veelvuldig gebruikt
tot de gaskamers in Birkenau klaar waren. Daarna werd de gaskamer in Auschwitz I
steeds minder gebruikt. In het crematorium, Krematorium I, kon men ongeveer 340
lijken per dag verbranden. Het crematorium functioneerde tot in juli 1943, de
gaskamer tot het najaar van 1942.
Op zijn hoogtepunt waren er zo'n 20.000 mensen in het kamp, maar
meestal lag dat aantal tussen 13.000 en 16.000 gevangenen. Er vielen ongeveer
70.000 slachtoffers in Auschwitz I.
In de directe omgeving werd vanaf oktober 1941 Auschwitz II-Birkenau, een
vernietigingskamp, gebouwd, waar ik later meer over vertel. Ook ontstonden er
ongeveer 40 kleinere werkkampen, waaronder Auschwitz III-Monowitz. Dit kamp werd
gebouwd op het terrein van de Buna-Werke fabriek van IG-Farben, die daarmee
goedkope arbeidskrachten had, die heel hard werkten. Deze arbeiders hielden het
gemiddeld niet langer dan 3 à 4 maanden vol. Een kamp wat met Monowitz verbonden
was, was Rajsko dat bij het kassencomplex lag. Bij Buna werd hard gewerkt
aan het vervaardigen van synthetisch rubber wat het Duitse Rijk erg nodig had,
omdat de rubbermarkt in handen was Groot-Brittannië en er geen rubber meer aan
Duitsland werd geleverd. In Rajsko werd geëxperimenteerd met de rubberplant. Het
is de Duitsers echter niet gelukt om synthetisch rubber te vervaardigen. Het
hele gebied van kampen was ongeveer 40 km2 groot.
Buiten de prikkeldraad omheining onder hoogspanning van Auschwitz I, die meer
dan 2 km lang was, waren ook nog een aantal gebouwen die bij het Stammlager
hoorden. Je had er de werkplaatsen en het toelatingsgebouw. Aan de andere kant
van het Stammlager lag het huis van commandant Rudolf Höss. In het
toelatingsgebouw zijn nu een kiosk, een boekenwinkel en toiletten gevestigd voor
de toeristen. Hier is de ingang van Museum Auschwitz en hier worden de headsets
uitgedeeld. Wij kregen als groep gids Witek van het museum mee, maar ons
reisleider deed de tour zelf. Witek ging ook mee naar Birkenau en als we vragen
hadden konden we ook bij hem terecht.
Terwijl we naar de toegangspoort met daarboven op het hek de woorden Arbeit
macht Frei liepen viel een van onze groepsleden over de kasseien. Hij viel op
zijn gezicht en daar zijn neus waarschijnlijk gebroken was, werd besloten hem
naar het ziekenhuis over te brengen. Witek ging met hem mee in de ambulance en
daarom liepen we tijdelijk zonder gids door het kamp. Er was meteen een bewaker
die aan onze reisleider vroeg waar onze gids was, toen hij hoorde dat Witek onze
gids was, bleek dat deze bewaker al van het ongeval op de hoogte was en mochten
we doorgaan met onze tour. Zonder dat het opvalt worden bezoekers dus
goed in de gaten gehouden door gidsen en bewakers, zodat alles in het kamp
respectvol en ordelijk verloopt.
De tekst Arbeit macht Frei werd in de Weimarrepubliek in Duitsland een
belangrijke slogan om de werkeloosheid te bestrijden door openbare werken te
financieren. De Nazi's gebruikten de tekst om aan te geven, dat gevangenen door
hard te werken en op die manier een straf uitzaten, weer konden integreren in de
maatschappij, alleen betekende frei dus in dit geval vrijheid in de dood. Het
verhaal wat veel verteld wordt is het verhaal dat de gevangenen die het bord
maakten stil verzet pleegden door de B in arbeit op de
kop te zetten, het is echter wel onwaarschijnlijk dat dit de Duitsers niet zou
zijn opgevallen. De Duitse bewakers waren overigens best goed in de maling te nemen, niet
elke bewaker was even slim volgens Auschwitz overlevende Hans Beckman. Hij
vertelt dat een gevangene na een dag werken terugkwam met een lap vlees die hij
georganiseerd had in zijn laars. Bij een controle aan de poort moest hij zijn
laarzen uittrekken. Deze gevangene trok de rechterlaars uit. Er zat niks in.
Daarna trok hij de laars weer aan, bewoog wat met beide voeten en trok daarna
opnieuw de rechterlaars uit. De bewaker had niks in de gaten en om dit voorval
werd door de gevangenen smakelijk gelachen. Ook het tellen bij het appèl was
voor de bewakers soms een lastige taak vertelt Hans, het duurde soms uren, omdat
er steeds opnieuw geteld moest worden en dat terwijl de gevangenen in rijen van
10 stonden opgesteld.
Als je binnen de omheining bent zie je een vredige omgeving. De stenen
blokken hebben een mooie warme kleur, mooie ramen en deuren, de grindpaden zijn
netjes aangelegd, het is er schoon en er staan overal bomen, die in de zomer
prachtig groen zijn. Wat een schril contrast met de foto's en verhalen die je
kent. Toen liepen er magere gevangenen met streepjespakken, SS-ers in hun lange jassen met hoge
laarzen soms met een hond aan hun zijde, de Kapo's met hun zwarte mutsje en soms
ook zwarte jas en met kapoband om de arm. Kapo's waren geprivilegieerde
gevangenen die hun medegevangenen in de gaten hielden en in het gareel moesten
houden, vaak criminelen die erg gehard waren. Je had goede en slechte kapo's. Dan had je nog de Muselmänner.
Muselmänner waren gevangenen die eigenlijk al meer dood dan levend waren, ze
waren zo mager en zo zwak, dat iedereen kon zien dat hun dood nabij was. Soms
leek het alsof hun geest het lichaam al had verlaten. Met meer dan tienduizend
gevangenen in het kamp moet het er een lawaai van jewelste zijn geweest,
tegenover de serene rust van nu.
Het eerste blok wat je ziet is blok 24, dit was een van de mooiste en netste
blokken in die tijd. Het huisvestte, vanaf januari 1941, de leden van het
kamporkest die er ook repeteerden en die op de plek er tegenover elke dag
moesten spelen als de werkgroepen aan het eind van de dag de poort weer
binnenkwamen na een lange dag werken. De SS-ers vermaakten zich met de muziek,
het orkest werd ook regelmatig bevolen om op feestjes van de SS-ers te spelen en
daarom kregen de orkestleden beter te eten dan andere gevangenen. Ook sliepen
hier de gevangenen van het Politische Abteilung kommando. Vanaf juni 1943 kwam
er op Himmlers verzoek een bordeel op de bovenafdeling van blok 24. Hier mochten
de politiek gevangenen die al wat langer in het kamp waren gebruik van maken.
Volgens Himmler zou dat hun productiviteit en werkethiek verhogen. Joden mochten
geen gebruik maken van het bordeel. Nu bevat blok 24 het archief en werkt de
directie van het museum in het blok.
Het grote gebouw er tegenover, aan de rechterkant, was de keuken. Tegen de
muur van dit gebouw zat het orkest dus te spelen. Hier was ook het
appèlplein, hier moesten de gevangenen, nadat zij om 4 uur waren opgestaan zich
melden voor het ochtendappèl. Ook de gevangenen die die nacht waren gestorven
moesten voor dit appèl worden meegenomen. Het appèl kon uren duren, wanneer er
gevangenen gemist werden. Ook het avondappèl na terugkomst van de werkploegen,
nadat zij ongeveer 11 uren hadden gewerkt ,werd hier gehouden. De werkploegen
sleepten hun zieke en gestorven makkers mee, want de doden die meegeteld werden
in het avondappèl werden ook meegerekend in de voedseldistributie van de dag
erna.
Dit extra eten was van levensbelang voor de gevangenen. Gevangenen die geen
extra eten konden 'organiseren' stierven in het kamp na een paar weken tot
maanden. Elke
ochtend kregen de gevangenen een kop koffie of thee uit kruiden, waar officieel
suiker in hoorde te zitten, maar suiker verdween zodra het de keuken in werd
gebracht. Elke dag een liter soep, wat meestal maar 3/4 liter was. Vier dagen in
de week soep met vlees, de overige dagen zonder vlees. Het vlees was echter met
een vergrootglas nog niet te vinden. Meestal was het brandnetelsoep, dikke
aardappelschillensoep of knolrapensoep. Aan het eind van de dag moest er dan een
stuk brood van 350 gram zijn, maar als het 300 gram woog had je al geluk. De
verdelers van het brood, zoals Blockältesten en Blockschreibers eisten hun deel
op. Soms kregen gevangenen op die manier niet meer dan 200 gram brood. Dit brood
was gemaakt van meel vermengd met zaagsel. Soms zat er bij het brood een plakje
margarine, een waterig stukje worst, Bauernhandkäse of Rübenmarmelade
(bietenjam). Ook kreeg men nog een halve liter zwarte koffie, met harde
nootachtige stukken erin. Tussen de 1700 en 2200 calorieën per dag. Bij lange na
niet genoeg om bijna twaalf uren per dag op te werken en in leven te blijven. De
enige gevangenen die het konden overleven waren politieke gevangenen die pakjes
van thuis mochten ontvangen, gevangenen die in kommando's werkten waar iets te
'organiseren' viel, of gevangenen met vrienden die pakjes van thuis
kregen of konden 'organiseren'.
Het pad vanaf de ingang komt uit op de Dalli Dalli Allee, zoals de
gevangenen het hoofdpad noemden, Dalli Dalli was wat de Duitsers alsmaar riepen
en betekende vlug vlug. Aan de Dalli Dalli Allee aan de voorkant van het
keukenblok staat een grote galg (reconstructie). De gevangenen moesten vaak
toekijken hoe hun medegevangenen die geprobeerd hadden te vluchten op werden
gehangen. Het was verboden om de blik af te wenden.
Lang niet alle blokken zijn opengesteld voor de bezoekers van het museum. In
de blokken 4 t/m 7 vind je exposities over hoe het er in het kamp aan toe ging,
over de vernietiging, het bewijs van wat er hier gebeurd is, hoe het dagelijks
leven van gevangenen er uit zag en over hygiënische en sanitaire omstandigheden.
Blok 11 is het cellencomplex. In de blokken 13 t/18, 20, 21 en 27 zijn
exposities over bepaalde groepen gevangenen die het kamp binnen kwamen. De
expositie in blok 13 gaat bijvoorbeeld over de Roma en de Sinti, blok 20 over
Belgen in Auschwitz, blok 21 over de Nederlanders en in blok 27 staan de Joden
centraal. De blokken 22 en 23 zijn helemaal leeg, bij filmopnamen maakt men
bijvoorbeeld gebruik van deze blokken. Blok 3 is een speciaal blok, dat blok is
zoveel mogelijk in de oude staat hersteld en ingericht, een bezoek aan dit blok
hoort niet standaard tot een tour, dit blok zit dan ook op slot.
Toen het kamp in gebruik was, was de indeling anders. In de blokken 1 en 2
zaten na mei 1942 de gevangenen van de strafcompagnie. Deze gevangenen die
volgens de Duitsers straf hadden verdiend, hadden het van alle gevangenen in het
kamp het zwaarst en zaten bij het zwaarste werkkommando met bewakers die geen
mededogen kenden en erg hard waren. Er waren verschillende ziekenblokken voor
gevangenen, zoals blok 9, 19 en 20. In blok 20 werden duizenden gevangenen om
het leven gebracht met een fenolinjectie in het hart. In blok 21 was de chirurgische afdeling voor
gevangenen. Blok 28 was een polikliniek met röntgen
apparatuur. In blok 25 was eerst de Aufnahme Abteilung, later werd dit gebouw
een kantine voor SS-ers en gevangenen met priviléges. Blok 26 was het blok waar
gevangenen die in leven mochten blijven om te werken zich moesten wassen, werden
gedesinfecteerd en kaalgeschoren, kampkleding kregen, op de foto werden gezet
met hun kampnummer (sinds februari 1941) en (vanaf maart 1942) een kampnummer op hun arm getatoeëerd
kregen. Ook werden hier in de eerste twee jaren de in beslag genomen goederen
van de gevangenen bewaard.
In blok 26 werkte Wilhelm Brasse. Wilhelm was fotograaf en hij beschrijft
zijn kamptijd in het boek 'De fotograaf van Auschwitz'. Hij beschrijft hoe
mannen en vrouwen die hij voor zijn lens kreeg soms zonder reden geslagen werden
door hun Kapo's. Hoe hij de geselecteerde Joden van een transport uit Rotterdam
moet fotograferen, terwijl ze hun burgerkleding nog aan hebben. Hoe een groep
vrouwen uit het vrouwenkamp uit het nieuwe deel in Birkenau gefotografeerd moet
worden en de hele gang van het blok enorm stinkt, zij hebben geen water in het
nieuwe kamp om zich mee te wassen. Hoe hij voor dokter Entress moet werken en
speciaal voor hem de tatoeages van gevangenen die een tatoeage hebben (niet het
kampnummer) moet fotograferen, omdat deze SS-er daardoor geobsedeerd is. Later
komt hij erachter dat Entress gevangenen met mooie tatoeages laat doden, hun
stukken huid met tatoeages laat uitsnijden en de huid later gebruikt om er
boeken mee te laten inbinden. Hij vertelt hoe hij foto's moet ontwikkelen die
gemaakt zijn door de zelfmoordfotograaf, een gevangene die foto's moet nemen van
alle zelfmoorden die gepleegd worden, zoals een jongen die zich heeft opgehangen
in een blok en iemand die zich in de onder hoogspanning staande omheining heeft
gegooid. Hij beschrijft hoe hij Czeslawa Kwoka fotografeert, terwijl ze net
onzedelijk is betast door een mannelijke Kapo en door hem is geslagen. Ze veegt
het bloed van haar lip en weet zelfs nog een beetje te lachen. Ze is dan een
jaar of 14. Haar onschuld raakt hem en hij wil huilen, maar dat kan niet. Ze
sterft in het kamp, maar van alle foto's die hij maakt van gevangenen zie je
deze foto het vaakst terug. Haar foto staat ook op de omslag van de Nederlandse
versie van het boek. Zo wordt ze niet vergeten.
Brasse beschrijft ook hoe hij met zijn team kiekjes van zijn baas, de SS-er
Bernhard Walter, moet ontwikkelen en hoe daar op een dag foto's tussen zitten
van een transport dat op een perron aankomt. Bij deze foto's zitten foto's van
de selectie door SS-ers op dat perron, van een dikke rookpluim, van bergen
bagage, van de gevangenen uit het transport. Hij moet er een album van maken.
Het gaat hier niet om het Auschwitz-album. De foto's in het Auschwitz-album zijn
waarschijnlijk ook gemaakt door Bernhard Walter en Ernst Hofmann (Walters
assistent), maar dat is nooit met zekerheid vastgesteld, dat album gaat over een
Hongaars transport dat in mei 1944 het kamp binnenkomt. Dit zijn foto's van een
transport uit 1941. Brasse moet een foto van een vrouw met een bijzondere blik
in haar ogen als laatste foto in het album plaatsen, het bijschrift moet luiden;
Jodin gaat naar de gaskamer. Auschwitz, 30 september 1941, 16:30 u. Wilhelm
Brasse beschrijft ook hoe Walter hem een film laat zien van de eerste vergassing
van de Russen.
Op een gegeven moment hoeft de afdeling geen Joden meer te fotograferen, want
die zouden toch allemaal sterven, dat zou verspilling zijn. In diezelfde tijd
komen er steeds meer Duitsers die zich laten fotograferen, maar die ook andere
verzoeken hebben, bijvoorbeeld het retoucheren van oude foto's. Brasse weet het
voor elkaar te krijgen dat ze hem daarvoor belonen met sigaretten of voedsel.
Ook SS-er Grabner komt op een dag een kijkje nemen op de afdeling en Brasse
vraagt hem of hij zijn portretfoto wil laten maken. Grabner wil dat en neemt
zonder het te weten plaats op dezelfde stoel als waar de Joden, Roma's, Sinti's
en anderen ook op hebben gezeten. Grabner, die als bruut bekend staat en
wekelijks beslissingen op leven en dood neemt over de gevangenen in de bunkers
van blok 11 lijkt heel menselijk als Brasse de foto maakt, maar slechts een paar
tellen later noemt hij de gevangenen van de identificatie-afdeling beesten.
Brasse neemt ook foto's van een bijzonder huwelijk dat in Auschwitz wordt
voltrokken. Het huwelijk van Oberkapo Rudolf Friemel, een Oostenrijkse communist
die in Parijs gevangen werd genomen. Hij had een Spaanse vriendin, Margarita en
een zoontje, Edi. Bij hoge uitzondering mogen zij het kamp in Rudolf en
Margarita worden daar in het echt verbonden door Vicecommandant Karl Fritzsch.
Ook de ouders van Rudolf mogen het kamp op die dag bezoeken, ondanks dat ze dan
kunnen getuigen zijn van de omstandigheden in het kamp. Friemel geniet veel
aanzien onder de Duitsers, omdat hij alles weet van dieselmotoren en met deze
technische kennis een belangrijke taak heeft in het kamp. Friemel kreeg
bijzondere privileges. Hij mocht zijn haar laten groeien, at hetzelfde eten als
de SS-ers en mocht eens per maand onder begeleiding naar de bioscoop in de stad.
Maar niet alleen de SS-ers hadden respect voor hem, hij was ook erg geliefd bij
de gevangenen, omdat hij altijd bereid was om hen te helpen. Zo gaf hij
makkelijke baantjes aan zieke, zwakke of bejaarde gevangenen, hielp waar hij kon
en redde menig gevangene met die hulp het leven. De dag na het huwelijk moeten
zijn ouders, vrouw en zoon het kamp weer verlaten. Op 30 december 1944 wordt hij
doodgeschoten na een vluchtpoging die hij met een andere Oostenrijker en een
Pool ondernam.
Brasse moet ook foto's maken in opdracht van Joseph Mengele. Zijn eerste foto
in opdracht van Mengele is een foto van twee tweelingen. Vier meisjes die
uitgehongerd en broodmager zijn en die hij naakt moet fotograferen. Deze foto
hangt in museum Auschwitz. Brasse vindt het verschrikkelijk om deze foto te
moeten maken en hij huilt als hij de meisjes fotografeert. Later volgen andere
tweelingen en ook dwergen die hij allemaal naakt moet fotograferen. Hij wordt
een beetje verliefd op het meisje dat deze gevangenen moet begeleiden, Baska
heet ze, een politieke gevangene. Ook moet hij gevangenen fotograferen in
opdracht van dr. Clauberg. In de fotostudio wordt de baarmoeder van vrouwen, die
onder narcose zijn, verwijderd en Brasse moet dan foto's maken van deze
baarmoeders. Ook moet hij de lever fotograferen van ondervoedde Joden die in de
studio door een injectie om het leven worden gebracht. Hij maakt ook veel foto's
van vrouwen met twee verschillende kleuren ogen.
Brasse moet in de laatste fase van het kamp meewerken aan het vervalsen van
dollarbiljetten, die hij moet fotograferen en vergroten, zodat ze exact
nagetekend kunnen worden, opnieuw gefotografeerd en daarna worden afgedrukt.
Hierna volgt hetzelfde proces met Engelse ponden. Brasse sluit zich in 1944 aan
bij het ondergrondse verzet van het kamp en als blijkt dat het Rode Leger steeds
dichter in de buurt komt, legt hij een map aan van negatieven die hij uit het
kamp wil redden. Dit doet hij vlak voordat hij op 15 januari 1945 bevelen van
Walter krijgt om alle negatieven uit blok 26 te vernietigen. De films met
negatieven willen echter niet branden en Brasse en zijn assistent Jureczek doen
ook niet hun best om te zorgen dat het wel lukt. Wel verspreiden ze alle films
en negatieven over de hele afdeling, zodat bij een gehaast vertrek nooit alles
meegenomen kan worden en ze doen het zo dat het lijkt alsof de chaos veroorzaakt
is door het feit dat ze geprobeerd hebben alles te vernietigen. Walter komt
nooit meer terug om te controleren of zijn bevel werd uitgevoerd. Op 21 januari
1945 verlaat Brasse met zijn assistenten en andere gevangenen te voet het kamp
op weg naar kamp Ebensee, een nevenkamp van Mauthausen, waar hij in mei 1945
bevrijd wordt. Na zijn bevrijding wordt hij herenigd met zijn ouders en vijf
broers die allen de oorlog hebben overleefd. SS-er Bernhard Walter krijgt een
lichte straf van 3 jaar, terwijl zijn assistent Hofmann tot levenslang wordt
veroordeeld. Grabner wordt ter dood veroordeeld en terechtgesteld.
Terug naar de beschrijving van de blokken. Veel van de andere blokken waren woonblokken voor gevangenen. De functie
van een blok wisselde weleens en ook de gevangenen die langer in het kamp zaten
wisselden regelmatig van blok, dit had te maken met de kommando's waar ze bij
aan het werk waren, hun taken in het kamp en of ze na een bezoek aan het ziekenhuis
in een ander blok werden teruggeplaatst.
Blok 10 was een blok waar vooral Dr. Carl Clauberg maar ook andere artsen
sinds april 1943 op bevel van Himmler medische experimenten uitvoerden.
Onderzoek werd gedaan naar vrouwelijke onvruchtbaarheid en hoe men die teweeg
kon brengen, zodat bijv. voortplanting onder de zwakkeren binnen het Duitse Rijk
voorkomen kon worden. Clauberg experimenteerde met hoe men vrouwen kon
steriliseren zonder chirurgische ingreep. Hij deed dit o.a. door een chemische
stof in de interne geslachtsorganen van vrouwen te spuiten. Er zaten ongeveer
400 vrouwen op de bovenafdeling van dit blok. Bij voorkeur vrouwen die al een
kind hadden gebaard, omdat bewezen was dat zij vruchtbaar waren en vrouwen die
nog niet in de overgang waren. Veel vrouwen kregen infecties door de behandeling
die ze in dit blok kregen en stierven. Andere vrouwen werden gedood, zodat men
via autopsie kon kijken welke effecten de behandelingen hadden in en op het
lichaam.
Blok 11 was de gevangenis van het kamp en werd ook wel het Dodenblok genoemd.
Gevangenen werden hier in het donker en zonder eten of drinken in de cellen in
de kelder opgesloten. De allerkleinste cellen hadden een oppervlakte van nog
geen vierkante meter, 90 cm x 90 cm.
Hier werden 4 of 5 gevangenen in opgesloten. Via een hele kleine opening, die
vlak bij de grond zat, moesten de gevangenen naar binnen kruipen en dan gaan
staan in de donkere ruimte. Zelfs de mildste straffen duurden al gauw twee
dagen. Bijna niemand overleefde het verblijf in zo'n cel. Tot mei 1942 woonden
hier ook de gevangenen van de strafcompagnie. En het was dus het blok waar de
eerste vergassingen in plaatsvonden.
Tussen blok 10 en blok 11 ligt een binnenplaats met een Dodenmuur. Tegen deze
Dodenmuur werden duizenden gevangenen gefusilleerd. Ook werd er op deze
binnenplaats gegeseld en gemarteld. Gevangenen werden er bijvoorbeeld opgehangen
aan hun handen die op hun rug gebonden waren. De ramen van blok 10 waren aan de
kant van deze binnenplaats dichtgetimmerd en de ramen van blok 11 aan de
binnenplaats gedeeltelijk dichtgemetseld. De Dodenwand was een donkere, zwarte,
houten wand, die nu is nagemaakt van steen. Op 11 november 1941, op de Poolse
Onafhankelijkheidsdag werden hier de eerste executies voltrokken. 151 Poolse
gevangenen werden toen tegen de muur gezet en doodgeschoten.
Binnen het kamp heerste er onder de gevangenen een strikte hiërarchie.
Gevangenen die het laagst op de ladder stonden en die meestal het eerst stierven,
waren de Russische krijgsgevangenen en de Joden. Zij werkten in de slechtste
kommando's, waar de porties met eten nog kleiner waren dan voor de rest van de
gevangenen. Boven hen stond een Vorarbeiter, die om zelf niet geslagen te
worden, de mensen onder hem hard aan moest pakken. Daarboven stonden de Kapo's,
die hun ondergeschikten vaak mishandelden om in een goed blaadje te komen bij de
SS-ers. Boven de Kapo's stond de SS-onderofficier (Kommandoführer).
Binnen het blok mocht je jezelf gelukkig prijzen als je bij de Stubendienst
zat. De gevangenen van de Stubendienst moesten de kamers van het blok
schoonhouden. Zij werkten in een beschutte omgeving en hadden de mogelijkheid om
te 'organiseren'. Boven hen stond de Blockältester met zijn hulpje de
Blockschreiber. Daarboven de SS Blockführer en de Lagerältester (gevangene). De
SS Lagerführer was de baas van alle Lagerältesten. De Lagerdolmetscher, de
algemene tolk, was een hele belangrijke gevangene.
Kommando's waar je bij kon 'organiseren' waren bijvoorbeeld het
keukenkommando, het Slachthauskommando en administratieve kommando's, zoals de
Schreibstube, Arbeitsdienst of Politische Abteilung. Gevangenen met nette
kampkleding kregen in het kamp gezag van de andere gevangenen. Deze gevangenen
hadden vaak goede baantjes en konden klaarblijkelijk goed 'organiseren'. Hoe
lager je kampnummer, hoe meer respect je ook kreeg, want hoe lager het
kampnummer, hoe langer je je al in het kamp in leven wist te houden. Onder de
gevangenen waren ook Spitzels. Spitzels waren gevangenen die tegen een beloning
hun medegevangenen bespioneerden en eventueel aangaven bij de SS.
Elke gevangene droeg op de kampkleding een driehoekig stukje stof. Gevangenen
met een rode driehoek waren politieke gevangenen, die met een groene de
criminelen, paars de jehovagetuigen, blauw de emigranten, zwart de asocialen en
roze de homoseksuelen. Joden hadden hier tot halverwege 1944 nog een gele
driehoek overheen, aan het eind van 1944 kregen zij een gele streep boven de
gekleurde driehoek. Een letter in de driehoek gaf het land van herkomst aan. Een
stip eronder betekende dat je bij de strafcompagnie zat. En zo waren er nog een
paar kentekens voor verschillende groepen gevangenen.
Rudolf Höss was van mei 1940 tot 1943 de kampcommandant van Auschwitz. Hij
werd na een onderzoek naar corruptie binnen het kamp weggepromoveerd en opgevolgd door Arther Liebehenschel die op zijn
beurt in mei 1944 werd vervangen door Richard Baer. Vanaf het najaar van
1944 beginnen de SS-ers met het evacueren van de gevangenen uit de kampen in
Auschwitz. Dit gebeurt eerst met treintransporten naar andere kampen. Vanaf 17
januari 1945 begint de grootschalige evacuatie van de gevangenen naar andere
kampen. Al vanaf het najaar zijn er af en toe transporten met gevangenen
overgebracht naar andere kampen. De blokken en gaskamer in dit kamp bleven
bewaard, terwijl in Birkenau alle gaskamers werden verwoest. Op 27 januari wordt
het kamp bevrijd.
Wij liepen vanaf de toegangspoort door naar blok 4, waar we een urn met een
klein deel van de as van de slachtoffers die in het kamp is gevonden zagen
staan, waar foto's hingen van mensen die op transport waren gezet, treinkaartjes
die de mensen hadden moeten kopen voor deze transporten, foto's uit het
Auschwitz-Album,
hier zie je ook een heel treffend gipsen schaalmodel van Krematorium II, er
liggen documenten in vitrines die beslissen over leven en dood van gevangenen en
op de bovenverdieping zie je een grote vitrine vol met menselijk haar, wat in
Auschwitz-Birkenau is afgeschoren. In deze zaal is het heel donker en het doet
wat surreëel aan. Ik had van tevoren tegen het bezoek aan deze zaal opgezien,
maar het raakte me minder dan ik van tevoren had verwacht. Wel viel me op dat er
vooral donker haar in de vitrine lag. Er lag bijna geen blond haar tussen.
In blok 5 zagen we bezittingen van gevangenen in grote vitrines. In
verschillende vitrines lagen: brillen, gebedsjaals, prothesen, koffers,
kommetjes en kopjes, borstels en schoenen. Wat me vooral ook opviel in de
blokken waren de trappen, waarvan de treden helemaal hol waren uitgesleten.
Normaal zouden deze treden worden vervangen omwille van de veiligheid van de
bezoekers, maar deze uitgesleten traptreden spreken de taal des tijds. Over deze
zelfde treden liepen voor de oorlog de soldaten in de kazerne, liepen de
gevangenen op weg naar hun slaapplaats, of op weg naar weer een verschrikkelijke
dag die men moest zien te overleven en over die trappen liepen de bezoekers
tijdens het Communistische bewind in Polen en lopen nu de bezoekers van over de
hele wereld.
In blok 6 zagen we foto's van gevangenen en in het kamp door gevangenen
gemaakte tekeningen. In een vitrine hangt de bekende blauwwit gestreepte
kampkleding. Je ziet hier ook foto's van wat ondervoeding met gevangenen deed.
Achter blok 6 ligt een waterreservoir, wat werd aangelegd voor de kampbrandweer,
omdat er steeds vaker bombardementen op het kamp waren. Het reservoir werd door
de SS-ers gebruikt als zwembad.
We gingen naar de Dodenmuur op de binnenplaats tussen blok 10 en 11 en liepen
daarna door blok 11, waar we de cellen zagen, waar de eerste vergassingen met
Zyklon B gas plaatsvonden en de kleine stabunkers.
In blok 27, het blok over de Joden zagen we eerst een documentaire
film over het leven van gelukkige Joden voor de Tweede Wereldoorlog,
liepen we daarna door een zaal waarin we zagen hoe de Jodenvervolging
begon en hoe de Joden daarna werden gedeporteerd. Een hele mooie kale
zaal stonden hele kleine kindertekeningen, die men exact van
kindertekeningen die in het kamp waren gemaakt had nagemaakt, op de
muren. Het indrukwekkendst in dit blok was het meters dikke Boek der
Namen, met de namen van 4,2 miljoen slachtoffers van de Holocaust.
In blok 21, het blok met de Nederlandse expositie ben ik bewust op zoek
gegaan naar het opmerkelijke verhaal van Hans en Rob Beckman, twee politieke
gevangenen die meer dan twee jaar in Auschwitz I hebben weten te overleven en
wiens verhaal de reden was dat ik juist op dit moment in mijn leven een reis
naar Auschwitz besloot te maken. Dat bijzondere verhaal zal ik later op deze
pagina vertellen.
Vanaf blok 21 liepen we naar blok 3, een blok wat niet voor elke groep open
was. Gids Witek had er een sleutel van. We werden geteld bij het betreden van
het blok en moesten ons opsplitsen. De ene helft kreeg tijd om de
benedenverdieping te bekijken en de andere helft bekeek eerst de bovenverdieping
en hierna wisselden we. Er werd ons verzocht niet tegen de muren aan te gaan
staan of er tegenaan te leunen. Men heeft namelijk geprobeerd het blok zoveel
mogelijk in de oorspronkelijke staat terug te brengen, herstelwerkzaamheden aan
de wanden zijn ongedaan gemaakt en de oude muren zijn er weer onder tevoorschijn
gekomen. In dit blok zie je hoe de gevangenen in stapelbedden van drie lagen
sliepen en hoe de toiletruimte en wasruimte eruit hebben moeten zien. Toen we
het blok verlieten werden we weer allemaal geteld en pas daarna werd het blok
weer afgesloten.
We liepen vervolgens langs de galg waaraan de ter dood veroordeelde
kampcommandant Rudolf Höss op 16 april 1947 werd opgehangen en die op de plek
staat waar in de kamptijd de Gestapo werkte. Als je vanaf de galg naar rechts
kijkt kun je achter de bomen en het hek de woning van de kampcommandant zien.
Het is nu al jaren een particuliere woning.
Rudolf Höss schreef na zijn arrestatie op 11 maart 1946, tijdens zijn
gevangenschap een verklaring. Dit was in februari 1947. Deze verklaring is in
boekvorm uitgegeven. Een aantal citaten uit dit boek zal ik hier neerzetten,
zodat dit verhaal ook belicht wordt vanaf de kant van een SS-er en omdat ik denk
dat het inzicht verschaft in hoe de massavernietiging op zo'n grote schaal kon
plaatsvinden. Waarom er zoveel mensen bereid waren om deze massavernietiging uit
te voeren.
Höss had geen gemakkelijke jeugd. Hij had een strenge Nationaal
Socialistische vader en hij ging al jong vechten aan het front in WO I. Dat werd
van hem verwacht, maar eigenlijk was hij liever boer geworden. Hij kon erg goed
met dieren omgaan. Hij werd veroordeeld voor moord op een vermeende verrader en
zat lange tijd in eenzame opsluiting. Hij wist dus exact wat opsluiting met een
mens deed. Hij was een tijdje uit de gratie bij het Duitse leger, maar
uiteindelijk kon hij zich weer aansluiten en werd hij lid van de SS. In zijn
boek vertelt hij o.a. het volgende:
'Als een lid van de SS unit dacht ik er niet over na wat een concentratiekamp
was. Dat was onbekend en vreemd voor me. Ik kon me bij lange na niet voorstellen
hoe het daar was. In Pomerania op het platteland hadden we er nog bijna niks
over gehoord. de vraag om er te komen werken was voor mij gewoon de vraag om
weer een actieve soldaat te worden en om verder te gaan met mijn militaire
carrière. Ik ging naar Dachau.'
'Ik zou naar Eicke of Himmler hebben moeten gaan en moeten uitleggen dat ik
niet geschikt was voor werk in een concentratiekamp, omdat ik zoveel sympathie
voelde voor de gevangenen, maar ik kon er de moed niet voor vinden. Ik wilde
niet dat men mij zou uitlachen. Ik wilde mijn zwakheid niet tonen. Ik was te
eigenwijs om mijn fout toe te geven en dat ik beter op het platteland had kunnen
blijven werken. Ik was te trots op mijn zwarte uniform van de SS. En als ik had
toegegeven dat ik te soft was voor SS werk, was ik meteen ontslagen. En dat kon
ik niet aan.'
'Toen de Reichsführer SS (Himmler) me het bevel gaf om installaties te bouwen
voor massavernietiging en om die persoonlijk uit te gaan voeren, had ik geen
idee van de omvang en de consequenties van het bevel. Toch leek het me een goed
bevel. Ik heb er niet verder over nagedacht. Een order was een order. Als we dit
moesten doen om de oorlog te winnen, dan deed ik het. Of het ook noodzakelijk
was, daar kon en ik wilde ik niet over oordelen. Ik ben er zeker van dat geen
enkele SS-officier er over nagedacht zou hebben, of had kunnen weigeren. Een
bevel van de Führer of Reichsführer SS dat volgde je gewoon op. Ook al was zo'n
bevel soms heel erg beledigend of mensonterend. De SS training was niet zomaar
een opleiding, de training zat diep ingebakken. de Reichsführer SS wist dat hij
altijd op iemand kon rekenen en heel veel kon eisen.'
'Tijdens mijn eerste ervaring met het vergassen van mensen realiseerde ik me
niet echt wat er gebeurde, omdat ik te erg op het proces gefocussed was.'
'Ik piekerde niet zoveel na de vergassing van de 900 Russen. Eigenlijk was ik
wel opgelucht. We hadden een manier gevonden om het bevel van de
massavernietiging van de Joden in het kamp uit te voeren. En dat hoefde niet
d.m.v. vuurpelotonnen. Ik had verschrikkelijke verhalen gehoord over Eichmann's
Einsatzkommando's. Zulke bloedbaden zouden ons bespaard blijven.'
'De mannen die onder mijn dienst vielen vroegen me vaak of het echt
noodzakelijk was dat we deze gruwelijkheden uitvoerden. Een vraag die ik mezelf
al zo vaak had gesteld. We werden allemaal gekweld door twijfel. Het was
essentieel dat ik er van overtuigd bleef dat we voor ons land dit bevel moesten
uitvoeren, zodat ik op mijn beurt de mannen weer kon overtuigen. Ik moest koud
en onverschillig overkomen en moest onbewogen blijven toekijken, terwijl moeders
met lachende of huilende kinderen de gaskamers instapten.'
'Ik moest alles zien. Ik moest overal van tijd tot tijd bij zijn om mijn
mannen vertrouwen te geven en te laten zien dat ik waardeerde dat ze mijn orders
uitvoerden.'
'Hoge SS-leden die met eigen ogen kwamen kijken en vooraf vaak groots spraken
over het vermoorden van Joden, werden vaak stil na het gezien te hebben. Ze
vroegen ons hoe we dit keer op keer konden aanschouwen en uitvoeren.'
Mengele, Höss en Kramer
'Ik polste Eichmann verschillende keren op subtiele wijze om erachter te
komen of hij ook twijfels had, maar hij was heel vastberaden. Het maakte dat ik
me schuldig voelde tegenover de Führer over mijn twijfels.
''Als ik iets vreselijks had meegemaakt wat me dwars bleef zitten, kon ik niet
naar huis. Ik zadelde mijn paard en reed alles uit mijn gedachten. Mijn zorgen
speelden soms 's nachts op. Of als ik mijn kinderen zag spelen.'
'De exterminatie van de Joden was fundamenteel verkeerd, zie ik nu. Het kwam
niet ten goede aan het antisemitisme. De Joden kwamen zelfs dichter bij hun
doel. Ik wist van de martelingen en het wangedrag tegen gevangenen van Auschwitz
door bewakers en medegevangenen, maar ik kon daar niks tegen doen. Ik kon niet
de hele tijd in het kamp zijn en dan overal tegelijk zijn. Ik heb nooit een
gevangene mishandeld of geslagen met mijn zweep. In mijn hart blijf ik Nationaal
Socialist, dat zit er in en dat krijg je er niet meer uit. Ik maak me de meeste
zorgen over wat er met mijn familie gaat gebeuren. Mijn leven is ten einde. Ik
weet welk lot mij wacht. Ik wil graag dat alle passages over mijn familie en al
mijn emoties en geheime twijfels niet publiek worden gemaakt. Laat het publiek
maar blijven denken dat ik een monster ben en een sadist en massamoordenaar,
want de meeste mensen zouden me toch niet in een ander licht kunnen zien. Ze
kunnen toch niet begrijpen dat ook hij een hart had en niet kwaadaardig was.'
Vanaf de galg loop je langs de bunker waarin het crematorium en de gaskamer
gevestigd waren. Boven de bunker zie je een grote schoorsteen uitsteken. We liepen hier door de gaskamer en
door het crematorium en daarmee waren we aan het einde gekomen van de eerste
tour. Tijd om het bezoek even te laten bezinken was er niet, want we hadden
ongeveer een half uur pauze, voordat we naar Birkenau zouden rijden met de bus. Dus
snel naar het toilet, naar de boekwinkel om een aantal boeken te kopen, snel
wat eten en snel weer in de bus. Op weg naar Birkenau.
Ongeveer 3 km van Auschwitz I werd eind 1941 bij het plaatsje Brzezinka een
nieuw kamp gebouwd van 175 hectare. Het dorp werd hiervoor deels ontruimd en
gesloopt, de bewoners moesten gedwongen verhuizen. Birkenau werd gebouwd als vernietigingskamp
door gevangenen uit Auschwitz I. De houten barakken van het kamp werden pas
laat geleverd. Elke barak was 40,76 meter lang en 2,65 meter breed. In elke
barak waren twee haarden met schoorstenen, die de barakken moesten
verwarmen. Elke gevangene beschikte over ongeveer 3 kubieke meter ruimte.
Sector I (links van de Neue Rampe), waar voor een deel stenen barakken
stonden, die nog redelijk goed bewaard zijn gebleven, werd in 1942 in
gebruik genomen. In 1943 werd sector II van het kamp, dat was opgesplitst in
zes subkampen, pas gebouwd. Het ziekenkamp bestaat dan al. In sector II
bevonden zich van achter naar voor zich het ziekenkamp BIIf, het
familiekamp voor Roma en Sinti BIIe, het mannenkamp BIId, het doogangskamp
voor Hongaarse vrouwen BIIc, het familiekamp voor de gedeporteerden uit het
getto van Theresienstadt BIIb en het quarantaine kamp voor mannen BIIa.
Vanaf maart 1942 was kamp Birkenau in werking. Op 1 maart werden de
Russische krijgsgevangenen uit het basiskamp overgebracht naar sector BIa.
Het Russische deel in Auschwitz I werd toen een vrouwenkamp, eind maart
kwamen er 2000 vrouwen uit verschillende kampen naar Auschwitz. Na een paar
maanden waren bijna alle Russen in sector BIa in Birkenau gestorven en in
augustus 1942 werden de vrouwen uit het basiskamp naar BIa in Birkenau
verplaatst. In barak 13 zijn tekeningen op de wanden gevonden, deze werden
gemaakt door volwassen gevangenen (vrouwen) die deze sprookjesachtige
schilderingen maakten om het verblijf van hun kinderen nog enigszins
aangenaam te maken. In deze barak werden o.a. moeders met kinderen uit het
getto van Warschau opgevangen. In juli 1943 werd dit
vrouwenkamp uitgebreid met sector BIb. Het ging hier niet om Joodse vrouwen,
maar om misdadigsters, prostituees, asocialen, politieke gevangenen en
Jehova getuigen. De barakken met de sanitaire voorzieningen werden pas in
1943 voltooid. Ook de strafcompagnie en het Sonderkommando werden hier later
gehuisvest.
Er werd ook gebouwd aan een vertakking van de spoorlijn. Vanaf het
station in Oswiecim werd deze vertakking aangelegd. Transporten kwamen
vanaf toen aan op de Judenrampe die tussen Auschwitz I en Birkenau ligt.
Vanaf deze nieuwe Judenrampe moesten de gevangenen zo'n 800 tot 900
meter lopen naar het kamp. Er werden voor de zwakkere mensen uit de
transporten vrachtwagens ingezet. Op het perron vond de selectie plaats.
Als er mensen nodig waren voor de verschillende werkkommando's,
bijvoorbeeld omdat de sterfte in het kamp op dat moment groot was, was
de kans om de selectie te overleven groter, dan wanneer het kamp al
overvol zat. De fitste mensen werden dan geselecteerd en de rest ging
naar de gaskamers. Op deze Judenrampe staat nu een veewagon. Hier komen
maar weinig toeristen. Pas toen de komst van de Hongaarse Joden in 1944
werd aangekondigd besloot men een spoor aan te leggen tot in het kamp.
Deze vertakking liep vanaf het station in Oswiecim onder de wachttoren
van de poort door het kamp in. Het nieuwe perron werd Neue Rampe of
Bahnrampe genoemd, had drie sporen en liep parallel aan de Hauptstrasse.
Het perron lag tussen sector I en II en vlak
bij Krematoria II, III, IV en V. Op 5 september 1944 kwam hier een van de
laatste transporten uit Westerbork aan. Het laatste transport vanuit
Westerbork naar Auschwitz. In deze trein zaten o.a. Anne Frank, Margot
Frank, Otto Frank Edith Frank en Auguste van Pels. Anne Frank is tot 28
oktober in Birkenau geweest en werd daarna, net als haar zus Margot en later
ook Auguste van Pels, op transport gezet naar Bergen-Belsen, waar ze in de
laatste maanden voor de bevrijding van uitputting,
ondervoeding en ziekte sterft. Margot sterft een aantal weken eerder.
Auguste van Pels overleed op 9 april 1945 tijdens een transport naar
Theresienstadt. Edith Frank sterft in januari 1945 in Birkenau. Van alle
onderduikers uit het Achterhuis overleeft alleen Otto Frank. In hetzelfde
transport dat op 5 september 1944 in Auschwitz II arriveerde zaten ook Inge
Kamp en Fritz Kamp. Inge haar man wordt in Auschwitz II vermoord en haar twee
zoons Rolf en Nico zitten ergens in Nederland ondergedoken. Op het moment
dat ze op transport worden gezet denkt men dat Auschwitz al bevrijd is door
de Russen, maar niets blijkt minder waar. Inge wordt vanuit Auschwitz II op
transport gezet naar Gross-Rosen, waar ze Mengele ziet, die ook daar een
selectie komt uitvoeren. Inge doorstaat de selectie en wordt uiteindelijk
bevrijd. In 2013 komt het boek De laatste trein naar Auschwitz uit, waarin
Inge, Rolf en Nico hun herinneringen aan die tijd vertellen.
In het ziekenkamp BIIf
worden al vanaf februari 1942 de zieken verzorgd door medegevangenen die
arts zijn. Hier liggen mensen met TBC, vlektyfus, gebroken ledematen etc. De
stank van uitwerpselen is al van verre te ruiken. Genezing is bijna niet
mogelijk en de meeste mensen zullen hier sterven of vanuit dit kamp naar de
gaskamers gaan. Toch proberen de artsen hier samen te werken om zoveel
mogelijk mensen te redden.
Vanaf mei 1942 komen er 300.000 Poolse
Joden en 23.000 Oostenrijkse en Duitse Joden naar het kamp en vanaf juli is
het de beurt aan 60.000 Joden uit Nederland. In augustus start de deportatie
van Belgische en Joegoslavische Joden. daarna volgen de Joden uit het
Protektoraat van de Bohemen en Moravië, Noorwegen, Griekenland, Tsjechië
(Theresienstadt), Italië en Hongarije en als laatste kwamen vanaf augustus
1944 de 13000 Polen die opgepakt waren bij de opstand in Warschau. Ook veel Roma en Sinti worden naar
dit kamp gebracht en de Joden uit het getto van Lodz. In Birkenau kwamen
tussen 1,1 en 1,6 miljoen mensen om het leven, vooral door verstikking in de
gaskamers.
Het quarantaine kamp BIIa was voor gevangenen die net in
het kamp waren. De omstandigheden in dit kamp waren erbarmelijk. Het
voedselrantsoen was er erg laag, omdat deze gevangenen nog niet mochten
werken. Velen overleefden de quarantaine niet en gingen alsnog naar de
gaskamers.
Op 6 september 1942 vertrokken de eerste twee transporten
met Joden uit het getto van Theresienstadt naar Auschwitz. En in december
volgde een tweede reeks van transporten. Er vond bij deze transporten geen
enkele selectie plaats. Iedereen werd naar kamp BIIb gebracht. Het kamp was
een rechthoek van 600 m x 300 m met 32 barakken. Mannen, vrouwen en kinderen
verbleven in hetzelfde kamp, al sliepen de mannen gescheiden van de vrouwen
en kinderen. Het werd de mensen hier toegestaan om naar huis te schrijven.
Alleen positieve berichten over het kamp werden verstuurd. Het werd de
gevangenen toegestaan een schooltje op te richten voor de kleinste kinderen.
Ook mochten de gevangenen muziek maken en er ontstond een orkest. Er werden
toneelstukken opgevoerd en poëzieavonden georganiseerd. De SS-ers kwamen ook
graag naar deze avonden toe voor hun eigen vermaak. In mei kwamen er nog
meer transporten aan, de SS wilde het getto zo leeg mogelijk hebben, omdat
het Rode Kruis in juni 1943 een inspectie zou houden in het getto. Vanaf mei
1943 zaten er ongeveer 11000 mensen in het Familienlager. Er sliepen toen 3
tot 5 personen op elke laag van een stapelbed. Het sterftecijfer in het kamp
was hoog, vanwege de slechte hygiënische omstandigheden. Op 8 maart 1944
waren de mensen van de eerste transporten die in het kamp waren aangekomen
uit het kamp geliquideerd in de gaskamers, precies een half jaar na hun
aankomst in het kamp. Vanaf toen besefte men dat men dit kamp waarschijnlijk
niet levend zou verlaten. Er ontstond een ondergronds verzet. Eind juni
verwachtte men dat de mensen van de decembertransporten (na een half jaar in
het kamp) naar de gaskamers zouden worden gebracht. Men stond klaar om in
opstand te komen, maar men kreeg te horen dat er geen liquidatie zou
plaatsvinden. En dat klopte. Op 20 juni 1943 werd er een selectie uitgevoerd
en werden arbeidsgeschikte mannen en vrouwen naar andere kampen
overgebracht. Op 11 juli begonnen de liquidaties toch nog onverwacht en in
de dagen die volgden werden alle mensen uit kamp BIIb naar de gaskamers
gebracht.
In het doorgangskamp voor Hongaarse Joodse vrouwen BIIc,
ook wel Mexico genoemd, zaten Hongaarse vrouwen die nog fit genoeg waren om
te werken. Zij werden geselecteerd, omdat de gaskamers de aanvoer van de
Hongaarse Joden niet aankonden. Soms werden zij naar andere kampen
overgebracht om te werken en anders moesten ze hier wachten tot er ruimte
zou komen in de gaskamers. Elke week was er een selectie door dokter Mengele
of dokter Thilo. De vrouwen gebruikten soms hun eigen bloed om op hun wangen
te smeren, zodat ze een gezonde rode kleur op hun wangen hadden. Wie niet
gezond genoeg was werd gefusilleerd in de buurt van Krematoria II of III. Er
was ook een deel van dit doorgangskamp gelegen in sector III, dat rechts
naast sector II lag. De hygiënische omstandigheden in dit kamp waren zeer
slecht. Deze sector werd op 6 oktober 1944 opgeheven en de gevangenen die er
toen nog zaten moesten naar BIIc. Er zaten toen 43.462 vrouwen in de 32
barakken in BIIc. Dat was zelfs een overbevolking binnen de omstandigheden
van Birkenau. Er werden 2000 vrouwen en meisjes uit het kamp vergast en
vrouwen die nog konden werken werden op transport gezet naar andere kampen.
Je ziet nu overal in Birkenau gras groeien op de velden, maar dat was
toen niet het geval. Als er iets groeide duurde het niet lang, voordat het
werd opgegeten. Je belangrijkste bezit was je kommetje voor het eten. Het
was ook meteen de po waar je 's nachts je behoefte op kon doen. Als je geluk
had lag er sneeuw buiten en kon je je kommetje schoonmaken, zo niet dan
gebruikte je aarde, zand schuurt en reinigt ook. In natte
weersomstandigheden was het een grote modderige drekmassa op de velden.
BIIb was het mannenkamp. BIIe was het kamp waar de Roma en de Sinti
werden gehuisvest. Ook dit was een familiekamp met 32 barakken. Hier zaten
vanaf februari 1943 zo'n 21000 Roma en Sinti gevangenen. De meeste Roma en
Sinti kwamen in dit kamp terecht, er vond op het perron geen selectie
plaats, maar een transport van 2000 Roma en Sinti werd meteen bij aankomst
vergast, omdat de SS-ers vermoedden dat ze vlektyfus hadden. De Roma en
Sinti kregen bij registratie een Z voor hun nummer. Ze mochten een paar
spulletjes die ze nodig hadden voor het dagelijks leven meenemen naar de
barakken. Onder de Roma en Sinti waren veel Duitsers en een paar Russen,
Polen, Noren, Litouwers, Hongaren, Belgen, Spanjaarden, Kroaten,
Joegoslaven, Nederlanders en Fransen. Sommige Roma en Sinti hadden in WO I
nog voor het Duitse Rijk gevochten en waren daarvoor onderscheiden. De
Duitse Roma en Sinti waren rijk en konden soms onderhandelen met de kapo's
om levensmiddelen te kopen. Barak 32 was de barak waarin kamparts Joseph
Mengele zijn experimenten uitvoerde. In barak 31 richtte Mengele, die de
kamparts was van het zigeunerkamp, een crèche op voor de zigeunerkinderen
en er kwam ook een kleine speeltuin. Hier kwamen veel hoge officieren voor
propagandafoto's. Er werden foto's van hen gemaakt waarop zij met de
kinderen speelden. Mengele gaf de kinderen soms een extraatje, zoals melk,
of een chocolaatje. Dit alles was om het vertrouwen te winnen, zodat ze
later makkelijker mee zouden gaan voor zijn experimenten, die in dit kamp
begonnen. En waar ik later meer over zal vertellen. Ook liet Mengele de
gevangenen ontluizen, omdat hij er verantwoordelijk voor was om epidemieën
zoveel mogelijk te voorkomen. De gevangenen moesten zich dan ontkleden en
buiten de barakken gaan staan, ongeacht het weertype en werden daar ontluisd
en gedesinfecteerd. Ook moesten de gevangenen ter voorkoming van schurft een
keer in twee baden stappen, eentje met natriumzwavelzuur en eentje met
zoutzuur. Mengele staat er bekend om dat hij heel goed mensen kon paaien,
maar dat hij ook erg wreed was. Nadat Himmler in juli 1943 had gezien
hoe slecht de omstandigheden in het kamp waren en dat er allemaal ziektes in
het kamp waren en mensen en kinderen met Noma waarvan het gezicht langzaam
wegrotte, besloot hij dat het tijd was om de mensen uit dit kamp te
vernietigen. Tussen 2 en 4 augustus 1944 werden alle 2897 mensen uit dit
kamp naar de gaskamers gebracht. Een aantal Roma en Sinti wist Birkenau te
overleven. Een aantal van hen werd naar werkkampen in Duitsland gestuurd. Er
werd zelfs een aantal halfbloedzigeuners vrij gelaten, onder voorwaarde dat
zij zich vooraf lieten steriliseren. Ook zigeuners met onderscheidingen voor
het vechten in WO I werden soms vrij gelaten als zij halfbloed waren en als
hun niet-zigeunerfamilie daar verzoeken toe deed. Nadat het kamp was
ontruimd werden er Hongaarse gevangenen in de barakken geplaatst en werd het
veldhospitaal in het aangrenzende BIIf uitgebreid met een aantal van deze
barakken.
Achter kamp BIIf ligt BIIg. Dit was het Effektenlager,
door de gevangenen Kanada II genoemd. het werd in december 1943 in gebruik
genomen. De eerste opslag van goederen was in blok 26 van het Stammlager,
maar toen dat te klein werd kwam er een opslagplaats in de buurt van het
station in Oswiecim, waar op dat moment nog de transporten aankwamen. Deze
opslag werd Effektenlager genoemd en door de gevangenen Kanada, naar het
rijke vrije land. In Kanada
werden de in beslag genomen bezittingen van de gevangenen en vergasten
gesorteerd. Toen kamp Birkenau gebouwd was en het kamp zich uitbreidde werd
Kanada verplaatst naar BIIg, waar 30 barakken stonden die bestemd waren voor
de opslag van goederen. De gevangenen die hier werkten konden soms, heel
stiekem, iets 'organiseren'. Dat organiseren gebeurde er niet op grote
schaal, want als een misstap werd ontdekt volgde een fikse straf, die
meestal eindigde in de dood. Toch was het werken in Kanada een gewild
baantje, het was geen overdreven zwaar werk, men werkte soms in de barakken
en was dan beschermd tegen de kou en regen, men kon betere kleding regelen
en dragen en vaker van kleding wisselen en men kon soms deals sluiten met
Kapo's of SS-bewakers en extra eten regelen. Er werkten hier, afhankelijk
van de periode, 600 tot 2000 gevangenen tegelijk. Op de plek waar barak 5
stond is nu een vitrine met lepels en ander bestek die na de bevrijding in
Kanada II zijn gevonden. In Kanada werkten veel corrupte SS-ers die geld en
andere kostbaarheden achterover drukten. Deze corruptie kostte Rudolf Höss
na onderzoek in 1943 zijn baan.
Helemaal achteraan in het kamp,
achter Kanada II staat de Zentralsauna. Na de grote tyfusepidemie werd deze
ontworpen en in december 1943 in gebruik genomen. Eerder waren er sauna's in
de verschillende subkampen van de sectoren BI en BII. Hier werden de
gevangenen die geselecteerd waren en niet naar de gaskamers hoefden
gedesinfecteerd. Eerst moesten zij zich uitkleden in een grote ruimte,
daarna ging men naar de medische keuring en werd het hoofd- en lichaamshaar
afgeschoren, vaak met botte tondeuses, waardoor het haar er meer afgetrokken
werd, dan afgeschoren. Daarna werd men gedoucht en gedesinfecteerd en dan
kreeg men kleding uitgereikt. Dit waren niet altijd de blauwwit gestreepte
kampkleren, maar ook wel gewone kleren van andere gevangenen. Op de
linkerarm werd het registratienummer getatoeëerd vanaf maart 1942. In 2000
is dit gebouw helemaal gerestaureerd. Er is nu een permanente
tentoonstelling in het gebouw.
Achter het kamp lag het berkenbos, waar de naam Birkenau (Brzezinka) vandaan
komt. In dit bos lagen de gaskamers en crematoria. Dit deel van het kamp
werd door een hoge omheining die onder stroom stond afgeschermd van de rest
van het kamp. De eerste gaskamers werden gecreëerd in twee boerderijen die
al op het terrein lagen. De boerderijen werden het Rode en het Witte huisje
genoemd, ook wel Bunker I en II. In Bunker I waren twee gaskamers en in
Bunker II vier gaskamers gemaakt. De lijken werden in grote massagraven op
een paar honderd meter afstand van deze Bunkers begraven, later werden de
lijken in greppels verbrand. In deze Bunkers was geen mechanische
ontluchtingsinstallatie en er waren, vooral in de winter, grote problemen
met de ventilatie van de gaskamers, vooral in Bunker I. In Bunker II was het
iets beter, omdat elke gaskamer daar voorzien was van twee deuren, waardoor
beter ontlucht kon worden. Het Rode Huisje werd in maart 1942 in gebruik
genomen en het Witte Huisje in juni 1942. De mensen die te voet, of met
vrachtwagens van de Judenrampe kwamen moesten zich in het begin in de
buitenlucht uitkleden. Later werden daarvoor houten barakken bij de Bunkers
geplaatst. Boven de deur van de Bunkers stonden ook hier teksten als
'Desinfektion', zodat gevangenen tot het laatste moment om de tuin werden
geleid. De activiteit in deze gaskamers ging door tot het voorjaar van 1943,
daarna werden de Bunkers gesloten en gedeeltelijk afgebroken. In de zomer
van 1944, toen de nieuwe crematoria de vele transporten niet aankonden, werd
Bunker II weer geopend en in gebruik genomen. Pas in de jaren '90 van de
vorige eeuw werd de exacte plek van Bunker I gevonden. Bunker I ligt ver
buiten het kamp en er zijn weinig bezoekers die er naartoe gaan. Bunker II
ligt helemaal achteraan in het kamp, maar is veel makkelijker te bereiken
dan Bunker I, ook bij Bunker II komt de gemiddelde toerist nauwelijks.
Krematorium I lag in Auschwitz I, daarom begon
de nummering hier in het kamp met Krematorium II. De gevangenen van het
Sondernkommando noemden de crematoria echter Krematorium I t/m IV.
Krematorium II en Krematorium III, volgens de officiële benamingen,
lagen gespiegeld ten opzichte van elkaar achter sectoren BI en BII. De
Neue Rampe leidde recht naar deze twee crematoria. De kelders waarin de
gaskamers waren, waren oorspronkelijk bedoeld als mortuaria. Lijken
zouden via een soort glijbaan in deze mortuaria gedropt kunnen worden,
maar toen de Bunkers niet goed bleken te functioneren als gaskamers werd
besloten om de gaskamers in deze kelders te plaatsen. Deze kelders
kregen een mechanisch ventilatie- en ontluchtingssysteem. Op de plek
waar oorspronkelijk de glijbaan zou komen werd een trap gemaakt,
waarover de gevangenen van het Sonderkommando de lijken uit de gaskamers
naar boven konden dragen. Krematorium II werd op 31 maart 1943 in
gebruik genomen en Krematorium III op 25 juni. Krematorium II zou
eigenlijk gebouwd worden in Auschwitz I. Tijdens de bouw moest de kelder
al worden verbouwd van mortuarium naar gaskamer. Pas toen Krematorium II
al in werking was werd de gaskamer eind 1943 in tweeën gedeeld, waardoor
er twee gaskamers ontstonden.
Krematorium II
Hetzelfde gebeurde toen met de gaskamer van Krematorium III. De
ondergrondse ruimte was L-vormig. Via een trap kwamen de gevangenen in
de eerste ondergrondse ruimte. Dat was de ontkleedruimte. Daarna ging
men de bocht om naar de tweede ondergrondse ruimte. Dit was een enorme
gaskamer (later twee) waarin 1500 tot 2000 mensen tegelijk konden worden
vergast. Het plafond werd ondersteund door 7 grote pilaren. Aan het
plafond hingen douchekoppen, zodat de gevangenen tot het laatste moment
dachten dat ze zouden gaan douchen en gedesinfecteerd zouden worden. Het
Zyklon B gas, dat door de SS altijd in als Rode Kruis gecamoufleerde
vrachtwagens werd vervoerd, werd door vier openingen vanaf het dak de
ruimte in gedeponeerd, de openingen leken op vier korte schoorstenen die
boven de grond uitstaken. In het boven de grond gelegen deel van het
Krematorium stonden 5 ovens van het bedrijf Topf und Söhne. Die
ongeveer 1500 lijken per 24 uur konden verbranden. De SS probeerde
constant om het hele proces van vergassing tot verbranding zo efficiënt
mogelijk te laten verlopen. Zo ontdekte men dat men drie lijken tegelijk
in de ovens kon verbranden. Als een van de drie lijken wat dikker was
dan de andere lijken, dan werkte het nog beter, want door het extra vet
brandde het beter en bespaarde men brandstof.
De as van de overledenen werd uitgestrooid over het
veld, de Hof. Er was nog een zesde oven, waarin alle waardeloze bezittingen
van de slachtoffers werden verbrand. Krematorium II werd tot november 1944 gebruikt en
toen werd begonnen met de ontmanteling. Van Krematorium III weet men dat er
een gieterij was waarin een smeltkroes stond waar gouden kronen werden
omgesmolten. Op de bovenzolder, die verwarmd werd door de onderliggende
ovens werd het haar, dat na het afscheren door de gevangenen gewassen werd,
te drogen gelegd. Later woonden op de zolders van Krematorium II en III de
gevangenen van het Sonderkommando.
Krematorium IV werd oorspronkelijk ontworpen om
de slachtoffers van de vergassingen in de nabijgelegen Bunkers I en II
te verbranden. Er zou een crematorium komen, met daarnaast ruimtes om de
lijken in op te stapelen. Eind 1942 werd besloten dat ook hier gaskamers
zouden komen. Er was echter geen rekening gehouden met een
ventilatiesysteem. De gaskamers werden aan de andere kant van het gebouw
gemaakt dan de ovens. Daartussen kwam de ontkleedruimte, die na de
vergassing dienst deed als ruimte waarin de lijken opgestapeld konden
worden. De as van de slachtoffers werd hier in de vijver die in het bos
lag gegooid, of in grote kuilen naast het Krematorium, die nu nog
zichtbaar zijn, gegooid. In het Krematorium waren twee grote gaskamers
van 100m2 en twee kleinere gaskamers. Het Zyklon B gas werd door
verschillende openingen in de muur door luchtdichte raampjes op twee
meter hoogte naar binnen gegooid. Dit werd gedaan door 1 persoon met een
trapje. Nadat het eerste blik naar binnen werd gegooid verdrukten de
gevangenen zich in de andere hoek van de ruimte, maar daarna volgden een
voor een de andere blikken door de andere raampjes. In de gaskamers
stonden kleine ovens die ervoor zorgden dat de temperatuur in de
gaskamers optimaal was voor de vergassing met Zyklon B.
Krematorium IV
De oven kon maar 768 lijken per 24 uur verbranden. Deze oven was
oorspronkelijk bestemd geweest voor een verbrandingsinstallatie in
Wit-Rusland. Op 22 maart 1943 was dit het eerste Krematorium dat in Birkenau
werd opgeleverd. De oven met acht moffels kon het werk niet aan en na twee
weken was de oven al defect, men probeerde de oven nog te maken, maar vanaf
half mei werd de oven al niet meer gebruikt. Vanaf de zomer van 1944
verbleven de gevangenen van het Sonderkommando in de ontkleedruimte. Op 7
september 1944 werden er vier foto's, genomen door een lid van het
Sonderkommando, het kamp uit gesmokkeld. Op de foto's stonden naakte vrouwen
die naar de gaskamers gingen en leden van het Sonderkommando die in de open
lucht lijken in greppels verbrandden, omdat de ovens het werk niet
aankonden. In Krematorium IV brak op 7 oktober 1944 een opstand uit. Deze
opstand was gepland samen met het Poolse verzet. De mensen van het
Sonderkommando wisten dat de SS al van de op handen zijnde opstand op de
hoogte was. Toch lieten ze de opstand doorgaan, want ze wisten dat het
Sonderkommando elke vier maanden vermoord en vervangen werd en dat hun tijd
gekomen was. De gevangenen vielen de SS-ers aan met houwelen en stenen, maar
ze hadden ook geweren en explosieven die door vrouwen van het
vrouwenkommando dat in de munitiefabriek werkte naar het Sonderkommando
gesmokkeld waren. Deze vrouwen lieten later niets los, redden daarmee het
leven van veel verzetsleden, maar moesten dit bekopen met hun eigen leven.
De leden van het Sonderkommando bliezen een deel van het Krematorium op en
staken het Krematorium in brand. Het Krematorium raakte zo beschadigd dat de
SS besloot om het Krematorium in de dagen erna af te breken. In Krematorium
II sloot men zich bij de opstand aan. Na deze opstand werden er 450
gevangenen van het Sonderkommando door de SS-ers vermoord, dat was ongeveer
de helft van het hele Sonderkommando. Er waren bij de opstand drie SS-ers om
het leven gekomen.
Krematorium V dat recht tegenover Krematorium IV lag,
zag er exact hetzelfde uit als Krematorium IV en werd op 4 april 1943 in
gebruik genomen. De twee grote stenen schoorstenen van de gebouwen staken
wel 17 meter de lucht in. Door het defect van de oven in Krematorium IV wist
men wat men bouwkundig moest aanpassen om eenzelfde oven in Krematorium V
niet kapot te laten gaan. Deze oven heeft in eerste instantie dienst gedaan
tot september 1943. Toen was gebleken dat de ovens van Krematoria II en III
het werk wel aankonden. In mei 1944 werd de oven weer in gebruik genomen
toen de transporten uit Hongarije binnen kwamen. Maar de oven kon het werk
niet aan en er werden lijken in de buitenlucht in diepe greppels verbrand.
Toen Krematoria II en II in november 1944 werden ontmanteld was Krematorium
V het enige nog werkende Krematorium in Birkenau. Hier werden Poolse
gevangenen die door de SS veroordeeld werden vermoord. Op 20 januari worden
Krematoria II en III opgeblazen, Krematorium IV was al verwoest en op 26
januari 1944 werd Krematorium V als laatste opgeblazen. Op 23 januari steken
de Ss-ers de barakken van Kanada II in brand. Er mocht geen bewijs
achterblijven voor het oprukkende Russische Rode Leger.
Vanaf 17
januari 1945 wordt er getracht om zoveel mogelijk gevangenen te evacueren
naar andere kampen. Tijdens de zogenaamde 'dodenmarsen' waarbij bijna 60.000
gevangenen in grote colonnes te voet door de sneeuw, zonder eten en drinken,
goede kleding en goed schoeisel naar andere kampen worden gedreven. Velen
zijn al verzwakt als ze aan deze barre tocht beginnen en gevangenen die
neervallen worden in de sneeuw achtergelaten. Slechts ongeveer 10.000
gevangenen worden in het kamp achtergelaten. Deze gevangenen zijn zo zwak
dat de SS-ers er vanuit gaan dat zij nog voor de komst van de Russen zullen
sterven. Als het Rode Leger op 27 januari 1945 het kamp komt bevrijden
treffen ze nog ruim 7500 gevangen, meer dood dan levend, in het kamp aan. De
overgebleven bewakers werden onmiddellijk door de Russen gedood. Bekijk
hier
een schokkende documentaire over Auschwitz, met beelden van vlak na de
bevrijding.
Toen wij bij de poort van Birkenau aankwamen mochten wij
eerst de wachttoren boven de poort bezoeken. Dit bezoek is slechts voor een
deel van de bezoekers weggelegd. Vanuit de wachttoren kon je het hele kamp
overzien. recht voor de poort had je Der Neue Rampe, links lag sector BI en
rechts sector BII, In BI staan nog stenen barakken overeind, in BII zie je
een woud van stenen schoorstenen. Achterin zie je de resten van Kanada II en
Krematorium II en III. Je ziet in de verte het Internationale Monument
liggen en verderop de Zentralsauna. Helemaal rechts zie je waar sector BIII
(Mexiko) heeft gelegen. Gezien de omvang van de vernietiging had ik een nog
groter kamp verwacht, maar de gevangenen zaten hier natuurlijk dicht opeen
gepropt. Vergeleken bij de andere kampen (op Majdanek na) is het nog steeds
een enorm groot kamp.
Hierna liepen we eerst naar het Quarantaine kamp
voor mannen, BIIa. Hier staan een aantal houten barakken. Deze barakken zijn
ingericht als woonbarakken, waarin stapelbedden van drie lagen staan. In een
andere barak konden we latrines zien. De gevangenen deden hun behoefte op
grote gaten in een betonnen verhoging met daaronder een geul. Er was geen
rioleringssysteem, dus gevangenen moesten deze latrines elke dag
leegscheppen. Toch was een baantje in het Scheiss Kommando niet zo erg, want
je kon binnen werken en je wist zeker dat er geen SS-ers of Kapo's op je
vingers stonden te kijken of je de hele dag zouden slaan als ze daar zin in
hadden, omdat zij liever niet binnen de stinkende barakken kwamen.
We liepen over de Neue Rampe waar nog een oude
veewagon staat. In zo'n kleine wagon zaten op de lange transporten,
zoals de transporten uit Nederland zo'n 80 mensen en op de korte
transporten van ongeveer een dag soms wel 200 mensen. In een wagon stond
een emmer waar je je behoefte op kon doen, maar zo'n emmer was
natuurlijk al heel snel vol. Vanuit Westerbork kwamen er 68 transporten
met in totaal 58.380 mensen, waarvan slechts 854 overleven, in Auschwitz
aan, maar deze transporten kwamen niet aan op deze Neue Rampe, die werd
slechts twee maanden gebruikt. We liepen over het pad tussen het
Hongaarse kamp en het Mannenkamp door. Het pad vol kuilen en stenen is
in erg slechte staat. Gelukkig zijn de paden hier niet netjes
geasfalteerd voor de bezoekers. Nu kon je je nog een voorstelling maken
hoe het was om hier door het kamp te lopen.
We liepen aan de andere kant van het kamp verder langs het kamp voor
de Roma en Sinti en het veldhospitaal. In de verschillende kampen zie je
nog wat funderingen van de barakken en van veel barakken staan de stenen
schoorstenen nog overeind. Alles wat van hout was staat er niet meer.
Ook liepen we langs een grote watertank. Aan deze watertank werden
weleens gevangenen opgehangen. In een van de subkampen zagen we ook een
waterreservoir voor de brandweer dat ook wel gebruikt werd als zwembad.
Gevangenen met privileges mochten daar soms in zwemmen. Soms moesten
gevangenen die niet konden zwemmen er in blijven zwemmen tot ze
verdronken tot vermaak van de bewakers.
We liepen naar het berkenbos bij
Krematoria IV en V. Hier moesten de mensen uit de Hongaarse transporten soms
wachten om naar de gaskamers te gaan. De gaskamers konden toen de grote
toestroom van de Hongaarse Joden niet aan. De mensen kwamen na dagen in een
overvolle wagon opgesloten te hebben gezeten in de betrekkelijke rust van
het bos. In het Auschwitz album zie je foto's van mensen die rustig op hun
lot zitten te wachten en zie je zelfs dat kinderen in dit bos spelen. Veel
mensen denken dan nog dat ze een douche zullen krijgen en gedesinfecteerd
zullen worden. Door ditzelfde berkenbos liepen wij nu ook naar Krematorium
V, althans de resten daarvan. Het was nog goed te zien waar de verschillende
ruimtes waren geweest. Daarna liepen we naar de resten van Krematorium IV.
Je kon goed zien dat dit Krematorium al in een eerder stadium was
ontmanteld, want hier lagen geen puinhopen van bakstenen meer. Die zijn in
die tijd waarschijnlijk al opgeruimd. Naast dit Krematorium zie je de grote
kuilen waarin de as werd gestort. Nu groeit er allemaal gras, maar toen moet
de grond er grijs uit hebben gezien van de as en van de rook uit de
verbrandingsovens. In de vijver waar we even later langs liepen werd ook as
gestrooid.
Resten van Krematorium V
Resten van Krematorium IV
Achter Krematorium IV ligt Kanada II, waar we daarna
overheen liepen. Hier zie je alleen nog de funderingen van de barakken en je
loopt over een pad belegd met ongelijke bakstenen klinkers, waar nu gras en
bloemetjes tussen groeien. Op de plek van barak 5 staat de vitrine met een
deel van het bestek wat daar is gevonden. Achter Kanada II staat de
Zentralsauna, die geheel gerestaureerd is. Je kunt je bijna niet voorstellen
hoe het er moet zijn geweest als je de grote ontkleedruimte binnenstapt.
Vanuit de ontkleedruimte loop je langs de grote ketels waar de kleding in
gedesinfecteerd werd. Daarna loop je door de verschillende ruimten waar de
gevangenen ook doorheen liepen. Boven de deuren staat wat voor ruimte je
gaat betreden. Haarschneideraum, Untersuchungsraum etc. In de ruimte waar
men in die tijd nieuwe kleren kreeg uitgereikt is nu een wand met allemaal
persoonlijke foto's van gevangenen die bewaard zijn gebleven. Gewone
fotoalbumkiekjes en portretten van dierbaren.
Ver achter de Zentralsauna liggen de resten van Bunker II, het Witte
Huisje, een van de eerste gaskamers van Auschwitz. Hier liepen wij ook
naartoe. Vergeleken bij Krematoria IV en V was dit maar een heel klein
gebouwtje geweest. We namen het pad naar Krematorium II en III langs
vier enorme waterreservoirs. Langs dit pad ligt ook een toiletgebouw
voor de bezoekers. We kwamen eerst bij het Internationale Monument. Hier
staat een enorme sarcofaag met daarin asresten uit het kamp, maar ook
asresten die verzameld werden in andere kampen en uit dorpen die door de
SS-ers geheel verwoest waren, zoals Lidice. Toen kwamen we bij de resten
van Krematorium II en III. Je kon nog goed zien hoe groot deze gebouwen
waren geweest en hoe enorm groot de gaskamer moet zijn geweest. Nadat we
de maquette in Museum Auschwitz hadden gezien kon ik me er een goede
voorstelling van maken van hoe het gebouw er in die tijd heeft
uitgezien. Door het voormalige vouwenkamp in sector BI tussen de stenen
barakken door liepen we weer terug naar de poort.
Bunker II
Links Krematorium II,
rechts Krematorium III
Het Internationale
Monument
Onze reisleider had gezegd
dat je vanwege instortingsgevaar geen stenen barakken meer van binnen kon
bekijken. Toen ik later in de bus kwam bleek dat er toch nog barakken open
waren geweest en dat andere groepsleden nog wel in de stenen barakken waren
geweest. Als ik had geweten dat je nog originele barakken met daarin de
stenen stapelbedden kon bezoeken had ik dat zeker gedaan, ik vind dit
achteraf heel erg jammer, want het moet erg indrukwekkend zijn om zo'n barak
van binnen te bekijken. Aan het einde van het pad staat links nog een houten
barak. Dit is barak 30, waar dokter Clauberg gynaecologisch onderzoek deed
en waar zwangere vrouwen en pasgeboren baby's vermoord werden d.m.v. een
fenolinjectie. Nadat we nog even in de winkel met boeken over Auschwitz,
Birkenau en de Holocaust hebben gekeken was het tijd om weer met de bus te
vertrekken richting het hotel in Krakow.
Er zijn veel boeken
geschreven over Auschwitz en Birkenau, omdat er uit deze kampen relatief
gezien veel overlevenden zijn t.o.v. de andere vernietigingskampen. Ook was
in dit kamp al vroeg een museum opgericht, waardoor het voor
filmmaatschappijen een kamp werd waar opnames gemaakt konden worden. Ook
vanuit dit kamp zijn vluchtpogingen ondernomen. Een vluchtpoging was erg
riskant, want van de rond ongeveer 700 gevluchte personen slaagden er slechts zo'n
300 in hun vlucht. De overige vluchters werden ter dood veroordeeld en
geëxecuteerd. Voor deze gevangenen werden soms ook willekeurige gevangenen
uitgekozen die de vlucht van een medegevangene met de dood moesten te bekopen. De SS
wilde hiermee angst zaaien om te vluchten, als jij vlucht, sterven er andere
onschuldige mensen, was de boodschap. Er waren verschillende vluchters die
probeerden informatie over de transporten en wat er verder gebeurde in
Auschwitz- Birkenau het kamp uit te smokkelen. Soms was het primaire doel
van de vluchtpoging het willen informeren van de buitenwereld over de
verschrikkingen in het kamp. Uit het kamp gesmokkelde informatie werd via
het Poolse verzet al in maart 1941 doorgespeeld aan de geallieerden.
Mala Zimetbaum en Edit Galinski wisten te ontsnappen met deportatielijsten
uit het kamp, die Mala gekopieerd had tijdens haar werk als vertaalster in
de Lagerleitung. Ze werden vlak bij de Slowaakse grens gearresteerd.
Pools verzetsman Witold Pelecki liet zich vrijwillig opsluiten in Auschwitz
en bracht er 945 dagen door, voordat hij weer wist te ontsnappen. In de
tussentijd wist hij vanaf oktober 1940 verschillende rapporten het kamp uit
te smokkelen, die bij het Poolse verzet terecht kwamen. Na zijn ontsnapping
eind april 1943 werden zijn rapporten via het Poolse Armia Krojawa
verzetsleger bekend bij de Britse autoriteiten in Londen. De Britten
weigerden hulp te verlenen met een luchtaanval en de Armia Krojawa was niet
sterk genoeg voor een grondaanval, dus bleef het hier bij.
SS
Korporaal Viktor Pestek wordt in het kamp verliefd op een Joods meisje uit
het Theresienstadtkamp, René. Pestek, die zijn werk verschrikkelijk vindt
wil weg uit het kamp, om de buitenwereld te vertellen wat er zich in het
kamp afspeelt en om later René en haar moeder uit het kamp te kunnen redden.
Hij benadert sterke gevangenen en vraagt hen om met hem te ontsnappen.
Niemand vertrouwt de SS-er om zo'n gewaagde stap mee te ondernemen, behalve
Siegfried Lederer. Ze ontsnappen samen op 5 april 1944 in SS uniformen. Zes
weken later proberen Pestek en Lederer René en haar moeder het kamp uit te
krijgen. Pestek wordt echter bij deze actie direct gearresteerd. Lederer
weet te ontkomen. Op 8 oktober wordt Viktor Pestek op 20 jarige leeftijd als
deserteur geëxecuteerd. Lederer ging bij het verzet en vocht aan de zijde
van de Partizanen.
Rudolf Vrba en Alfred Wetzler
Een andere
bijzondere ontsnapping was die van Alfred Wetzler en Rudolf Vrba, twee dagen
na de ontsnapping van Lederer en Pestek. Rudolf
kwam op 30 juni 1942, vanuit Majdanek, in Auschwitz aan. Hij kreeg
kampnummer 44070. Hij deelde heel lang samen een kooi met zijn vriend Josef
Erdelyi, die hij al kende van zijn leven voor Majdanek en die in
dezelfde wagon zit op weg naar Auschwitz. Ze komen samen te werken op het
perron, waar ze voedselpakketten uit de treinen moeten laden. Hier werken ze
onder een bijzondere kapo. Deze kapo drukte een krat marmelade achterover
wat hij over het hek gooide naar door de honger omkomende vrouwen. De SS-ers
komen erachter en hij wordt opgesloten in blok 11 in Auschwitz I. Dit
overleeft hij, omdat veel mensen hem steunen en helpen, vanwege het feit dat
hij zo geliefd is. Vanaf dat moment wordt hij Franz 'Marmelade' genoemd. Na
de bevrijding opent hij een hotel in Wenen, waar hij ook bekend wordt als
Franz 'Marmelade'.
Rudolf Vrba en Josef Erdelyi worden in het
Bunakommando geplaatst. Als ze daar geen speciaal werk hadden mogen doen
voor een Franse arbeider hadden ze dit niet lang overleefd. Het werk wat zij
mochten doen was veel minder zwaar dan het werk wat de andere mensen uit het
kommando moesten doen. Als ze in augustus 1942 bij een selectie worden
geselecteerd voor de ovens, omdat ze vlektyfus hebben, worden ze gered door
een goed kapo. Vanaf dat moment verblijven ze in Auschwitz II. Hier
komen ze allebei aan het werk bij het Kanadakommando. Rudolf Vrba wordt
gedwongen goederen te smokkelen tussen twee kapo's. Hier wordt hij met 47
stokslagen voor gestraft. Normaal gesproken zou dat aantal stokslagen de
dood betekenen, maar medegevangenen weten hem te verzorgen, hij wordt
geopereerd en overleeft een selectie in de ziekenbarak. Hij komt daarna
terecht bij het kommando dat op het perron werkt als er transporten met
gevangenen aankomen. Hij werkt er 8 maanden. Hier is hij er getuige van dat
een transport met geestelijk gehandicapten aankomt. Bij dit transport vindt
geen selectie plaats. Iedereen uit dit transport, de verzorgers incluis, gaat
rechtstreeks naar de gaskamers. Josef en Rudolf krijgen weer tyfus. Een
bevriende oppasser wil hen een kaart verstrekken waarop staat dat ze
niet hoeven te werken. Rudolf komt erachter dat deze oppasser niet te
vertrouwen is en laat zijn naam van de lijst schrappen. Hij waarschuwt
Josef, maar die gelooft het niet. Josef wordt verraden en komt om in de
gaskamer. Rudolf komt de tyfus te boven doordat hij een medicijn krijgt
toegediend door arts Josef Farber. Via deze arts komt Vrba bij het
ondergronds verzet van het kamp. Het Kanadakommando wordt overgeplaatst
naar Auschwitz II en hier treft Vrba een dorpsgenoot, Alfred Wetzler.
Alfred is administrateur in een lijkenhuis. Rudolf weet dat baantje ook
te bemachtigen in kamp BIId. Dit brengt privileges met zich mee.
Rudolf Vrba
Hij krijgt een rijbroek en schoenen om te
dragen. Zijn shirt blijft het gestreepte wit-blauwe gevangenentenue. In zijn
hoofd houdt Vrba dan al gegevens over de transporten die hij binnen heeft
zien komen en die nog alle dagen binnenkomen bij. Hij wil op dat moment al
ontsnappen om zoveel mogelijk informatie naar buiten te brengen. Op 7
september 1943 komen de eerste Joden uit Theresienstadt in het kamp. Rudolf
wordt verliefd op een meisje uit dit kamp, Alice. Het ondergrondse verzet
probeert een opstand teweeg te brengen onder de mensen uit Theresienkamp,
een familiekamp. Maar het mislukt. De nacht voor de vergassingen van de
mensen uit het eerste transport worden ze overgeplaatst naar BIId en dan
heeft Rudolf 1 nacht samen met Alice. De volgende dag op 7 maart 1943 wordt
Alice samen met de andere mensen uit haar transport vergast. Dan besluit
Rudolf dat het tijd wordt dat de buitenwereld door hem op de hoogte wordt
gesteld. Volgens zijn telling en schatting zijn er dan 1.750.000 mensen in
de gaskamers in Auschwitz vermoord. Historici vinden dat aantal nu aan de
hoge kant, maar de exacte cijfers heeft niemand. Vanaf januari 1944 heeft
hij een aantal keer opgevangen bij kapo's en SS-ers dat er gebouwd wordt aan
een spoorlijn die ongeveer een miljoen Hongaarse Joden het kamp in zal
brengen. Samen met Alfred Wetzler verstopt hij zich op 7 april 1944 in een
stapel hout met een holle ruimte aan de binnenkant, die al eerder als
schuilplaats is gebruikt. Twee medegevangenen helpen hen door de bovenkant
af te dichten met planken. Ze hebben in benzine gedrenkte tabak bij zich, de
geur daarvan moet de speurhonden op afstand houden. Ze weten dat er na elke
vluchtpoging slechts drie dagen fanatiek wordt gezocht naar de vluchters en
besluiten dat ze het best zo lang kunnen in hun schuilplaats kunnen wachten,
voordat ze echt vluchten. Op 10 april kruipen ze uit hun schuilplaats en
vluchten uit Birkenau richting Slowakije. Op 21 april steken ze de grens
over en via een bevriende arts van Vrba worden ze in contact gebracht met de
Joodse Raad.
Ze schrijven allebei hun getuigenis en een gezamenlijke
getuigenis. Ze herschrijven het 6 keer, want ze willen dat de juiste
informatie naar buiten gebracht wordt. Wetzler schrijft het eerste deel,
Vrba het derde. Het tweede deel schrijven ze gezamenlijk. Het wordt een
document van 40 bladzijden en wordt de Auschwitz Protocollen genoemd. Klik
hier voor een Engelse versie vertaling van de
Auschwitz Protocollen.
Op 27 april is het document volledig en vertaald in het Duits. Het bevat
gedetailleerde informatie over de transporten sinds 1942, over het
kampleven, over de kampleiding, over de ligging van bepaalde plekken in
het kamp en zelfs tekeningen van hoe de gaskamers er van binnen uit
zagen. Die gegevens wisten ze via het ondergrondse verzet. Het wordt ook
in het Hongaars vertaald. Het gaat de mannen allemaal niet snel genoeg.
Ze hebben haast, want ze willen voorkomen dat de Hongaarse Joden op
transport worden gezet, maar zijn afhankelijk van de leden van de Joodse
Raad. Het is niet helemaal te achterhalen waarom de berichten uit de
Protocollen de Joden in Hongarije niet op tijd en op grote schaal hebben
bereikt. Een belangrijke reden ervoor is in ieder geval het feit dat
mensen gewoon niet konden geloven dat alles in de Protocollen waar was.
Op 17 mei worden de Protocollen gepubliceerd in Zwitserland. Pas als
de Protocollen in handen komen van George Mantello, een Joodse zakenman,
worden door hem de Protocollen verder verspreid. Hij laat
Zwitsers-Hongaarse studenten de Protocollen meerdere malen kopiëren.
Toch wordt er niet voorkomen dat de Hongaarse Joden op transport worden
gezet. Dat de Hongaarse Joden nog niet eerder op transport waren gezet,
lag aan het feit dat Hongarije een verbond had met het Duitse Rijk.
Alfred Wetzler
Vrba neemt het vooral Rudolf Kastner kwalijk. Kastner, een
Joods-Hongaarse journalist en advocaat zou het rapport bewust achter hebben
gehouden, omdat er een deal gesloten werd met Adolf Eichmann. Er zouden een
miljoen Joden gespaard blijven als het Duitse Rijk vrachtwagens en geld
vanuit de US en UK kregen. Kastner zou wel een trein met 1684 Joden uit
Hongarije hebben laten ontsnappen naar Zwitserland. In deze trein zaten o.a.
zijn directe familie en aristocratische Joodse families, maar er zouden ook
200 kinderen, waaronder een aantal wezen in de trein hebben gezeten. Kastner
is voor zijn verraad terechtgesteld en veroordeeld in 1957. Wetzler sterft
op 8 februari 1988 in Bratislava, Vrba sterft op 27 maart 2006 in Vancouver
aan kanker, hij getuigde nog tegen Adolf Eichmann, Robert Mulka en Ernst
Zündel.
Edita Polochova
Dita Adler (Polochova) is 14 als ze in december 1944 in het
familiekamp in Birkenau aankomt. Ze komt uit Theresienstadt met haar vader
en moeder. Al op de eerste dag in het kamp beseft Dita dat ze goed moet
letten op wat de oudgedienden doen en weet ze een plekje voor haar en haar
moeder te bemachtigen in een bovenbed. Ze wordt in het geheim een soort
bibliothecaresse in barak 31, waar Fredy Hirsch een schooltje heeft
opgericht dat door de SS-ers gedoogd wordt. Fredy Hirsch is een atletisch
gebouwde, sportieve, jonge man met veel charisma. Hij was voor zijn
deportatie al veel bezig met de jeugd, als sportcoach en scouting leider.
Ook stoomde hij als Zionist jongeren klaar voor emigratie naar het Beloofde
Land, Palestina, waar hij zelf ook graag wilde gaan wonen. Vanuit Duitsland
was hij naar Praag gevlucht, zijn moeder, broer en stiefvader waren naar
Colombia verhuisd. Zijn vader was op dat moment al overleden. In Praag
zorgde hij ervoor dat het Hagibor speelterrein voor de Joodse jeugd open
bleef, de enige plek waar Joodse kinderen konden spelen en sporten. Op 4
december 1941 arriveert hij in Theresienstadt als lid van het
Aufbaukommando. Dit kommando moet ervoor zorgen dat het leven in het
Theresienstadt getto goed georganiseerd wordt. Er werden speciale tehuizen
gebouwd voor kinderen die apart van hun ouders kwamen te wonen. Hij zorgde
met een aantal andere begeleiders dat deze kinderen het zo goed mogelijk
hadden en zag er op toe dat ze veel sportten en dat er aandacht werd besteed
aan hun persoonlijke hygiëne. Aangezien hij uit Duitsland kwam en een sterke
persoonlijkheid had, hadden een aantal SS-ers respect voor hem en kon hij
dingen gedaan krijgen, die een ander niet gedaan kreeg. In de zomer van 1943
kwam er een transport van 1200 kinderen vanuit het getto in Bialystok naar
Theresienstadt, zij werden van de andere kinderen geïsoleerd, maar Hirsch
wist contact te leggen met hun begeleider. Hij werd daar echter voor
gestraft en op 6 september 1943 op transport gezet naar Birkenau. Op dit
transport van 5000 man zaten ongeveer 300 kinderen. Kinderen gingen meestal
meteen naar de gaskamer, maar in het zigeunerkamp en het Theresienstadtkamp
zaten kinderen. Fredy Hirsch wist de SS-ers te overtuigen dat er een blok
gereserveerd moest worden voor deze kinderen en dat werd blok 31. Hirsch gaf
zijn baantje als lagerkapo op en werd de leider van dit kinderblok.
Nadat de december transporten uit Theresienstadt in Birkenau waren
aangekomen, zaten er ongeveer 500 kinderen in het kamp. Hirsch zorgde dat er
een tweede blok voor deze kinderen bij kwam.
In blok 31 stonden geen
stapelbedden, maar tafeltjes en stoelen waar de kinderen die er alleen
overdag verbleven aan konden zitten. Op de muren stonden schilderingen van
Sneeuwwitje en de 7 dwergen, eskimo's, bloemen en andere sprookjesfiguren.
De kinderen kregen hier ook te eten, ze kregen extra porties met eten uit
pakketjes die het kamp binnen kwamen voor mensen die al overleden waren. De
kinderen hadden wel honger, maar geen enkel kind stierf aan ondervoeding.
Het appèl gebeurde ook in dit blok, waardoor de kinderen niet uren per dag
in de kou hoefden te staan. In het blok werden ook in het geheim lessen
gegeven. De leerkrachten vertelden uit hun hoofd over de boeken die ze
hadden gelezen, over geschiedenis en over topografie. Er werden ook veel
spelletjes gespeeld en er werd gezongen, vooral Duitse liederen, die werden
toegestaan. In de winter van '43/'44 repeteerden de kinderen een theaterstuk
over Sneeuwwitje en de 7 dwergen. Bij de uitvoering waren SS-ers aanwezig,
die zich erg vermaakten, een van die SS-ers was dokter Mengele, die zich erg
vermaakte met de kinderen, die hem oom moesten noemen. Dita, die met het
december transport in Birkenau aankwam, spreekt vloeiend Tsjechisch en Duits
en kan goed lezen. ze is te oud voor het schooltje, dat is voor kinderen t/m
13 jaar, maar ze wordt in het blok aangenomen als souffleuse voor het
toneelstuk, dat opgevoerd werd tijdens Chanoeka. Het is Mirjam Edelstein die
haar er voor uitkiest, via een kennis van haar moeder. Mirjam Edelstein was
de vrouw van Jacob Edelstein, de voorzitter van de Joodse Raad in
Theresienstadt. Adolf Eichmann had hen verzekerd dat Auschwitz een goed kamp
was, voordat alle Joden uit Theresienstadt op transport werden gezet. Jacob
had tijdens de oorlog veel Tsjechen geholpen met ontsnappen en bij aankomst
in Birkenau werd hij meteen gearresteerd en naar Auschwitz I overgebracht.
Edita Polochova
In het blok waren een achttal verboden boeken aanwezig, die verstopt
werden onder een paar vloerplanken. Tijdens een toneelrepetitie komt er een
stel SS-ers, waaronder Mengele een inspectie houden in het blok. Dita
verstopt dan snel een aantal boeken onder haar blouse. De SS ontdekt
helemaal niks in het blok. Fredy Hirsch heeft gezien wat ze heeft gedaan en
vanaf dat moment stelt hij haar aan als bibliothecaresse van het blok. Dita
zorgt met gevaar voor eigen leven voor de uitleen van deze boeken onder de
leerkrachten in het blok. Ze was altijd al gek geweest van boeken en soms
las ze zelf ook stiekem in deze boeken. De meeste van deze boeken waren geen
kinderboeken, toch wisten de leerkrachten uit 'Een korte geschiedenis der
wereld', 'Russische Spraakkunst', 'Elementaire Meetkunde', 'Inleiding tot de
psychoanalyse' en 'De Lotgevallen van de brave soldaat Svejk' verhalen te
halen voor de kinderen. Het laatste boek wordt het favoriete boek van Dita.
Dita laat geheime zakken in haar blouse naaien, waar ze de boeken in kan
verstoppen. Dita verliest haar vader aan longontsteking. Haar moeder ziet
het daarna helemaal niet meer zitten en wordt erg labiel. Gelukkig heeft
Dita een vriendin in het kamp. Margit Barnai, die twee jaar ouder is. Ook
René, die verliefd wordt op de SS-er Viktor Pestek kent ze. Ze is er van de
op de hoogte dat Rudolf Vrba Fredy Hirsch vanuit het ondergrondse verzet
benaderd heeft. Ze heeft Hirsch echter ook eens met een jonge SS-er gezien
en weet niet of ze hem wel volledig kan vertrouwen. Ze vindt hem geweldig,
maar is ook op haar hoede. Ze heeft hem namelijk met verschillende mannen
gezien, waaronder die SS-er en een Oberkapo. Ze begint te vermoeden dat
Hirsch homoseksueel is en Mirjam Lichtenstern bevestigt dit. Ze heeft
ook een zwak voor de leraar Morgenstern, die zich een beetje vreemd en kinds
gedraagt. Ota Keller kan prachtig vertellen en heeft volgens haar een hele
mooie stem. Zelf krijgt Dita drie keer per week (als het droog is) les van
haar vader naast de barak. Zes maanden nadat de septembertransporten zijn
aangekomen worden door SS-ers namen opgenoemd van degenen die de volgende
dag zullen verhuizen. Ze ziet Morgenstern en Fredy Hirsch in deze groep het
Theresienstadtkamp verlaten naar het quarantainekamp.
Hirsch is door
Rudolf Vrba benaderd om een opstand te leiden onder de mensen van het
Theresienstadtkamp. Hirsch twijfelt erg, want hij weet dat bij gevechten de
kinderen als eerste zullen sneuvelen en hij wil de kinderen niet in de steek
laten en aan hun lot overlaten. Hirsch vraagt bedenktijd van een paar uren,
maar wanneer de mensen van het verzet in zijn kamer komen om te vragen wat
hij heeft besloten ligt hij dood in zijn bed. Hij heeft pillen genomen. Er
zijn mensen die aannemen dat Hirsch zelfmoord heeft gepleegd, omdat hij de
druk van de beslissing die hij moest nemen niet aan kon. Anderen die hem
goed kenden beweerden dat hij nooit zelfmoord zou plegen. Hun verhaal is dat
hij gevraagd had om kalmerende middelen, maar door de verstrekker iets sterkers
had gekregen waarmee hij op die manier vermoord werd. Die nacht hoort Dita
het lawaai uit het quarantainekamp. Op 8 maart 1944 worden 3792 mensen uit
Theresienstadt vergast en in Crematorium III verbrand. De volgende dag
dwarrelen de asvlokken over het Theresienstadtkamp. In barak 31 zegt meneer
Lichtenstern, die Fredy Hirsch opvolgt als blokoudste, dat het belangrijk is
dat de lessen voor de kinderen die nog leven gewoon doorgaan. Dita leest
voor aan de kinderen en laat hen lachen. Ze gelooft niet dat Fredy Hirsch
zelfmoord heeft gepleegd en probeert er achter te komen wat zijn
beweegredenen in dat geval moesten zijn geweest. Ook beseft ze dat het
familiekamp een dekmantel is geweest, zodat men het Duitse Rode Kruis heeft
kunnen laten zien hoe goed de gevangenen en de kinderen het in Auschwitz
hadden. In blok 31 gaat het leven gewoon door en er wordt door de kinderen
Pesach gevierd. In mei 1944 komen er nog transporten aan uit Theresienstadt,
Tsjechië, Oostenrijk en Nederland, er zijn weer 300 kinderen bijgekomen. Zes
maanden na de aankomst van het decembertransport moeten alle mensen van het
transport kaartjes sturen naar huis, ook de mensen uit het meitransport
moeten dit. het familiekamp wordt opgeheven en blok 31 wordt gesloten.
Fredy Hirsch
Mirjam Edelstein wordt in juni 1944, samen met haar zoon, met haar man
herenigd in Auschwitz I. Kort daarna worden ze allen doodgeschoten. In juli
1944, bij de ontmanteling van het kamp, vindt er een driedaagse selectie
plaats, die uitgevoerd wordt door dokter Mengele. Dita wordt geselecteerd om
in leven te blijven, haar moeder niet, maar als Mengele en de registrator
even niet opletten, loopt haar moeder ook naar de groep waar Dita voor is
geselecteerd. Ze worden afgevoerd naar Bergen-Belsen, waar ze Margit weer
treft. In de laatste maanden voor de bevrijding is het leven in
Bergen-Belsen verschrikkelijk, er wordt al niet meer gewerkt, alleen
overleefd, volgens een gevangene die er al langer zit. Velen sterven er. Na
de bevrijding kan niemand echt blij zijn. Margit vindt in die dagen haar
vader weer terug en mag met de trein naar Praag vertrekken. Dita's moeder
overlijdt na de bevrijding in een veldhospitaal bij Bergen-Belsen. Als Dita
uit het kamp weg kan gaat ze naar Praag, waar ze op zoek gaat naar Margit.
ze vindt Margit niet, maar Margit heeft wel een briefje voor haar
achtergelaten. Ze woont met haar vader in Teplice. Terwijl Dita wacht op
haar identiteitspapieren in de rij bij de Joodse Raad treft ze Ota
Keller, de jonge leraar met de mooie stem uit blok 31. Dita gaat bij Margit
en haar vader in Teplice wonen, maar Ota en zij zien elkaar regelmatig. Ota
reist vaak heen en weer. In 1947 trouwen Ota en Dita en emigreren in 1949
naar Israël, waarmee ze de droom van Fredy Hirsch waarmaakten. Ze werkten
daar in een kibboets en werden later leraar Engels. Ze troffen daar ook Avi
Ofir, die het kinderkoor in barak 31 had geleid. Ota schreef het boek The
Painted Wall, Dita's verhalen verschenen in het boek De bibliothecaresse van
Auschwitz. Het boek is een op waarheid berustende roman Enkele namen, zoals
de achternamen van Dita en Ota zijn in het boek anders dan in werkelijkheid.
Ota was in werkelijkheid Ota Kraus. Dita en Ota Kraus werden samen oud. ze
kregen twee zonen en vier kleinkinderen en een aantal achterkleinkinderen.
Hun wegen scheidden zich pas weer toen Ota in 2000 overleed. Bekijk
hier
een hele korte getuigenis van Dita Polachova. Lichtenstern stierf
tijdens een dodenmars vanuit het kampSchwarzheide waar hij naartoe
getransporteerd was. Margit bleef in Praag wonen en trouwde. Dita en Margit
hielden contact. Margit stierf op 54 jarige leeftijd en Dita hield contact
met haar dochter, voor wie ze als een tante was.
Dr. Joseph Mengele
Een van de meest gevreesde SS-ers in het kamp was Dr. Joseph Mengele,
kamparts. Joseph die geboren werd in 1911 en opgroeide in Günzberg, waar
zijn familie tot in het eind van de vorige eeuw een bedrijf in
landbouwmachines had, ging na zijn gymnasium examen medicijnen en
antropologie studeren in München. In het laatste jaar kreeg hij les over
rassenideologie van Ernst Rüdin, die aan de wieg stond van het
euthanasieprogramma. Hij trouwde in 1939 en in maart 1944 werd hun zoon Rolf
geboren, die zijn vader slechts 2 keer in zijn leven heeft gezien en zijn
wandaden afkeurde. Vanaf 1 augustus 1940 werkte hij bij de Waffen-SS en was
hij aan het Oostfront toen Duitsland Rusland binnenviel, waarbij hij in 1942
zwaar gewond raakte. Vanaf 30 mei 1943 werkt hij in Auschwitz, waar hij op
proefpersonen experimenten uitvoert op rassenwetenschappelijk gebied. Hij
bleef tot januari 1945 in Auschwitz-Birkenau en woonde in een van de
artsenhuizen in de buurt van het stammlager. Zijn vrouw bleef in Günzberg
wonen. Er werkten ongeveer 30 artsen in Auschwitz-Birkenau, waarvan Mengele
de beruchtste was. In het begin werkte hij als Lagerarzt in het
zigeunerkamp, waar hij slechts onschuldige experimenten uitvoerde. Door goed
te zijn voor de zigeunerbevolking probeerde hij hun vertrouwen te winnen,
zodat ze later makkelijker mee zouden werken aan zijn experimenten. Toen het
zigeunerkamp werd opgeheven werd hij in augustus 1944 Lagerarzt van de
ziekenafdeling van het mannenkamp. Een belangrijke taak van de SS-artsen
waren de selecties. De eerste selectie vond plaats op het perron. De mensen
die aankwamen werden naar links of naar rechts gestuurd. De ene kant op
betekende naar de gaskamers, de andere kant op betekende nog een paar
maanden langer leven. Op het perron zocht Mengele later ook al naar
tweelingen en mensen met bijzondere lichamelijke kenmerken voor zijn
experimenten.
In het kamp vonden ook regelmatig selecties plaats. Wanneer
het te druk werd in het kamp werden mensen geselecteerd voor de gaskamers,
of voor dwangarbeid in andere kampen. Ook hier hadden de kampartsen het voor
het zeggen. Volgens overlevenden stond Mengele helemaal in zijn element
aria's van Wagner te fluiten terwijl hij de mensen naar links of naar rechts
stuurde. Hij gedroeg zich naar gevangenen toe altijd hoffelijk, behalve
wanneer ze op zijn behandeltafel lagen. Hij was altijd onberispelijk
gekleed. Dit is de reden waarom zijn bijnaam 'De Engel des Doods' werd.
Mengele voerde ook selecties uit in het vrouwenkamp. Hij zocht daar naar
zwangere vrouwen, die hij of naar de gaskamer stuurde, of hardhandig
aborteerde, deze vrouwen mochten niet voor nageslacht zorgen.
Mengele had de vrijheid om onderzoek te doen
naar alles waar hij onderzoek naar wenste te doen, zolang de
onderzoeksgegevens maar beschikbaar zouden worden voor het Kaiser
Wilhelm Instituut in Berlijn. Mengele voerde veel antropologisch
onderzoek uit naar verschillende rassen. De kampartsen werden bij hun
werk geholpen door gevangenen die arts zijn. De Hongaarse patholoog
Miklós Nyiszli werd door Mengele geselecteerd om pathologisch onderzoek
voor hem te verrichten en om arts te worden van het Sonderkommando in
de tijd dat de Theresienstadt Joden, de Roma en Sinti en de Hongaarse
Joden er worden vergast. Hij had daar vele privileges. Ze hadden daar
een redelijk goede slaapplaats voor de nacht, kregen goed te eten en te
drinken van de goederen die de mensen in de transporten meebrachten,
Niyszli mocht zijn eigen kleren en zelfs een horloge dragen en las elke
dag de krant. Zijn onderzoekskamer lag in Krematorium II. Het moraal in
het Sonderkommando moest goed blijven, zodat de gevangenen het zware
werk wat zij moesten doen gedurende vier maanden, tot hun zekere dood,
vol konden houden. Hij beschreef in zijn boek 'Assistent van Mengele',
wat hij al in 1946 publiceerde, wat hij voor opdrachten kreeg. Hij
beschreef hoe tweelingmoeders hun kinderen bij de selectie op het perron
vrijwillig aanboden, ze wisten niet wat er met hen zou gebeuren, maar
het zou altijd beter zijn dan de rechtstreekse gang naar de gaskamer
dachten ze. Ook volwassen tweelingen en dwergen meldden zichzelf op het
perron. Een Joods Roemeense artiestenfamilie die op 19 mei 1944 het
kamp in kwam en bestond uit onder meer 7 dwergen werd geselecteerd en
Mengele voerde meerdere onderzoeken op hen uit, om te onderzoeken waar de
dwerggroei vandaan komt. Van de hele familie Ovitz is er slechts een
iemand die de oorlog niet overleeft. De andere leden, inclusief de dwergen,
overleefden de oorlog, zij zijn juist dankzij de onderzoeken van Mengele in
leven gebleven.
Geselecteerde dwergen en tweelingen verbleven in barak 14
van BIIf, waar ze goed verzorgd werden, omdat ze niet mochten sterven,
voordat ze ter dood gebracht werden, of aan de beurt waren voor onderzoek
bij leven. Zo mochten ze hun eigen kleren houden, werden ze niet
kaalgeschoren, mochten ze zich vaak en goed wassen en kregen ze goed te
eten. Onderzoeken die bij leven werden gedaan waren bloedafnameonderzoeken,
lumbale puncties, bloedverwisseling tussen tweelingen,
beenmergtransplantaties zonder verdoving en nog vele andere vaak pijnlijke
onderzoeken. Ook liet Mengele kinderen bewust besmetten met Noma, om het
ziekteverloop te kunnen volgen. Soms werden de hoofden van de lijken
afgehakt en geconserveerd opgestuurd naar Berlijn. Hij besmette zwangere
vrouwen met tyfus om te zien of zij dat over zouden brengen op hun ongeboren
baby. Van vrouwen met pasgeboren baby's liet hij de borsten met gips
vastzetten, zodat ze hun kind niet konden voeden, Mengele kon zo
onderzoeken hoe lang pasgeboren kinderen zonder melk konden overleven.Nyiszli moest onderzoek doen op tweelingen, de meeste eeneiig en onder de 16
jaar, die tegelijk gestorven waren door een chloroform injectie in het hart.
In het dagelijks leven sterven tweelingen niet vaak tegelijk en kunnen er
geen vergelijkende autopsies worden verricht. In Auschwitz gebeurde dit wel.
Erfelijkheid kon op tweelingen extra goed onderzocht worden. Er werden
operaties op hen verricht zonder verdoving, zo wilde Mengele de pijngrens
tussen de tweelingen vergelijken. Er werd zoveel bloed afgenomen dat de
tweelingen eraan stierven. Er werden medicijnen en chemicaliën bij hen
ingespoten, zodat Mengele de reacties erop met elkaar kon vergelijken. Bij
een tweeling werden de ruggetjes van de kinderen aan elkaar genaaid, beide
kinderen stierven.
Mengele liet ook onderzoek verrichten naar
heterochromia iridis, verschillende kleuren ogen. Mensen die twee
verschillende kleuren ogen hebben werden ook door hem geselecteerd. Bij een
aantal kinderen injecteerde hij methylblauw in de iris, om te onderzoeken of
hij de kleur van de ogen kon laten veranderen. Er zijn ook veel ogen
opgestuurd naar het instituut in Berlijn. Ook moest hij Duboisabcessen
onderzoeken die veroorzaakt zijn door syfilis. De tweelingen die hieraan
leden hadden door medicijnen gered kunnen worden, maar moesten sterven voor
onderzoeksdoeleinden. Voor dokter Wolff, die onderzoek deed naar diarree
moesten 150 diarreedoden onderzocht worden. Niyszli deed er 3 op een dag.
Ook moest hij een jongen met een bochel en andere lichamelijke afwijkingen
en zijn vader onderzoeken. Hij wist dat ze na zijn onderzoek zullen sterven,
zodat hij autopsie op hun lichamen kon uitvoeren. Ze werden door Muhsfeldt
gedood door een nekschot. Mengele vroeg welke manieren er waren om het vlees
van de botten te weken. Nyiszli kreeg de opdracht om de snelste methode uit
te voeren en moest de lichamen koken, zodat het vlees van de botten weekte
en de botten daarna ontvetten en witten in een benzinebad. Een aantal Poolse
gevangenen vond het gekookte vlees en at het op, niet wetende wat voor vlees
het was.
Op een dag, na drie maanden in het kamp, wanneer Mengele in een
goede bui is, omdat Nyiszli hem gekristaliiseerde galstenen, die hij in een
lijk had gevonden had overhandigd, wetende dat Mengele die spaarde, vroeg
hij Mengele of zijn vrouw en kind nog in leven zouden kunnen zijn. Hij mocht
van Mengele zonder begeleiding op zoek gaan in kamp BIIc en kamp III, waar
de Hongaarse Joodse vrouwen zaten. Hij vond hen. Toen hij hoorde dat het
vrouwenkamp geliquideerd zou worden en de bewoners ervan naar de gaskamers
zouden worden gestuurd regelde hij met een Obersturmführer die hij goed
kende dat zijn vrouw en dochtertje op een transport naar een van de
oorlogsfabrieken in Duitsland zouden worden gezet. Ze belandden uiteindelijk
in Bergen-Belsen en wisten daar te overleven. Miklós zelf overleefde in het
Sonderkommando tot ook hij op transport werd gezet. Hij was al thuis in
Roemenië toen zijn vrouw en dochter terugkwamen. Hij bleef ook na de oorlog
als arts werken en getuigde in het Neurenberg proces tegen IG-Farben. Hij
stierf in 1956 aan een hartaanval.
In december 1944 werd Mengele overgeplaatst
naar Gross-Rosen en vanuit Gross-Rosen in februari 1945 naar Reichenau.
In een uniform van de Wehrmacht kwam hij in een veldhospitaal in Saaz
(Tsjechië). Een verpleegster hielp hem de verslagen van de experimenten
te verduisteren, zodat hij die niet in zijn bezit had toen de hele
eenheid gevangenen werd genomen door de Amerikanen. Leden van de
Waffen-SS hadden aan de binnenzijde van hun linker bovenarm hun
bloedgroep moeten laten tatoeëren, maar Mengele had dit geweigerd. Mede
hierdoor en doordat hij een valse naam gebruikte, Memling, wisten de
Amerikanen niet achter zijn ware identiteit te komen. De naam Mengele
stond toen al op de lijst van gezochte SS-ers, maar omdat ze niet wisten
dat Memling in werkelijkheid Mengele was, werd hij na zes weken
gevangenschap vrij gelaten. Hij dook een paar weken onder in een
boerderij in Beieren en verbleef een aantal weken in de bossen bij
Günzberg, zijn geboorteplaats, alvorens hij naar Argentinië vluchtte.
Daar bouwde hij een goed bestaan op. Zijn familie bleef hem vanuit
Duitsland steunen. Wel scheidde hij in 1954 van zijn vrouw. In februari
1959 vaardigde West-Duitsland een arrestatie tegen hem uit. In 1960
vroeg Duitsland aan Argentinië om uitlevering van Mengele, maar hij was
toen al naar Paraguay gevlucht en kreeg daar onder de naam José Mengele
in november 1959 de Paraguayaanse nationaliteit, waardoor hij niet meer
aan West-Duitsland konden worden uitgeleverd. In oktober 1960 reisde hij
op een vals paspoort met de naam van een kennis, Peter Hochbichler naar
Brazilië, waar hij tot 1975 bij de Hongaarse familie Stammer op de
boerderij woonde. In 1975 verhuisde hij naar een klein, vervallen huis
in Eldorado, een arme voorstad van São Paulo. Mengele leed aan
depressies en stemmingswisselingen en werd in 1979 door de bevriende
familie Bossert uitgenodigd in hun strandhuis aan Bertioga Beach.
Mengele overleed op 5 februari 1979 aan een beroerte die hem trof
tijdens het zwemmen in zee.
Reanimatie mocht niet meer
baten. Hij werd begraven in een graf met de naam Wolfgang Gerhard. Zijn
familie hield zijn dood stil. Pas in 1985 kwam men erachter dat Mengele dood
was en begraven. Zijn graf werd opengemaakt en uit forensisch onderzoek
concludeert men dat het daadwerkelijk om Mengele gaat. Er zijn mensen die
dat niet vertrouwen, waaronder de nazi-jager Simon Wiesenthal, maar in 1992
wordt door DNA onderzoek onomstotelijk bewezen dat de man in het graf
daadwerkelijk Joseph Mengele was. Aan de onderzoeksverslagen heeft men
voor de wetenschap weinig gehad, er was geen bewijs dat de tweelingen ook
daadwerkelijk tweelingen waren, er waren misschien ook broers of zussen bij
die als twee druppels water op elkaar leken. Ook is het niet zeker dat de
gevangenen die als assistenten waren aangesteld objectief en eerlijk de
onderzoeksresultaten hebben ingevuld. Al deze experimenten zijn dus voor
niks uitgevoerd en al deze onschuldige mensen hebben deze wreedheden voor
niks ondergaan, maar dat was in Auschwitz geen uitzondering!
Terug in
Krakow hebben we nog even genoten van het mooie oude stadscentrum. Het was
mooi weer en er waren heel veel toeristen in de stad. Er was live muziek, de
koetsjes reden rond en de de terrassen zaten vol. Nadat wij op een van die
terrassen een heerlijke maaltijd hadden genuttigd waren we getuige van een
prachtige zonsondergang, die de gebouwen in een prachtige oranje gloed
zette. Wat een geluksvogel ben ik dat ik in vrijheid mag leven en kan en mag
genieten van zulke bijzondere momenten in het leven.
Deze reis zal
me nog lang bij blijven. Was het zwaar? Ja en nee. Ik heb me altijd al
geïnteresseerd in WOII. En er veel over gelezen. Ik ging toen ik nog
studeerde naar
Mauthausen, nog jonger al naar Bergen-Belsen (al kan ik me daar niet zo
heel veel meer van herinneren) en bezocht in Nederland zowel Westerbork als
kamp Vught. Ik las veel over WOII en zeker de maanden voor mijn reis naar
Polen heb ik veel gelezen. Op het moment dat ik dus naar Polen vertrok wist
ik dus wat voor verschrikkingen zich in de kampen hadden afgespeeld. Ik werd
tijdens de reis dus niet meer verrast door de verschrikkelijke verhalen. Ook
de meeste foto's die ik in museum Auschwitz zag, had ik al eens op internet
gezien. Hierdoor had ik tijdens de reis maar slechts enkele momenten waarop
de emotie me overviel, zoals bij het zien van de sleutels in Belzec. Het
waren vooral de persoonlijke verhalen, uit de vele boeken die ik las, die me
raakten en de reis heeft ervoor gezorgd dat ik een beeld heb van de plaats
waar die verhalen zich afspeelden, al kan ik me, ondanks dat ik nu op al die
plaatsen ben geweest, nog maar nauwelijks voorstellen hoe het er ten tijde
van WOII moet zijn geweest.
Een van de bijzonderste verhalen die ik
heb gelezen is het verhaal van Hans en Rob Beckman. Dit verhaal was er
indirect de aanleiding voor om juist nu naar Auschwitz af te reizen. Van dit
bijzondere verhaal van heldenmoed en overlevingskracht wil ik je graag deelgenoot maken. Rob Beckman heeft
mij in 1995 rondgeleid door Mauthausen. Ik zat op de PABO
en de stichting Samenwerkend Verzet 1940-1945 had voor 5 studenten en 1
leerkracht een plek op hun reis naar Mauthausen. Ik was een van die
studenten. Het doel van deze mensen was hun verhalen overbrengen op mensen
die het na hun dood aan de nieuwe generaties zullen moeten overbrengen, o.a.
dus studenten van PABO's. Rob en zijn vrouw waren op deze reis mee om hun
verhalen te vertellen en op de dag dat we het bezoek aan het kamp brachten
zat ik bij Rob in het groepje en leidde hij ons rond door kamp Mauthausen.
Zijn zoon was ook mee op de reis en hij was het die in het najaar van 2016
via deze website contact met me opnam. Hij had mijn verhaal over Mauthausen
op mijn website gezien en was op een van de foto's zijn vader tegengekomen.
Ik wist me te herinneren dat Rob nooit in Mauthausen was aangekomen,
maar tijdens de treinreis er naartoe ontsnapt was. Pas nu hoorde ik de rest
van het verhaal. Rob zat samen met zijn broer bijna 3,5 jaar gevangen,
waarvan ruim 2 jaar in Auschwitz. Hans Beckman schreef het verhaal op en in
1993 werd het manuscript in beperkte oplage uitgegeven en geschonken aan het
Provinciaal Militair Commando van Zuid-Holland, onder de naam Odyssee
1940-1945, met een voorwoord van Prins Bernhard. Het is jammer dat het nooit
in boekvorm is uitgebracht, want het is te bijzonder om te laten liggen.
Daarom zal ik
hier een beknopte versie van het verhaal geven.
Hans (28-12-1919) is
de oudste van een gezin met vijf kinderen. Onder hem komen Pim, die invalide
is door de gevolgen van kinderverlamming, Tineke, Rob (16-10-1923) en Jan.
Hun vader, Karel, is een gepensioneerd K.N.I.L. officier. Aan het begin van
de oorlog meldt hij zich aan om weer in dienst te treden, maar Nederland
capituleert zo snel, dat het niet meer nodig is. Hans en zijn vader gaan
direct bij het verzet. Het verzet is in die tijd nog niet goed georganiseerd
en er wordt nog teveel gepraat. Op 24 augustus 1940 vallen er midden in
de nacht een aantal kleine bommen van een Duits toestel, dat geen hoogte kan
vinden bij het opstijgen uit Soesterberg, in hun tuin in Zeist. Een scherf
slaat door de houten wand van het huis, door de afvoerpijp van de wastafel,
door het bed en matras van Tineke in haar hoofd. Ze is pas 18 als ze sterft.
Op 12 december 1940 komt de Gestapo het hele huis doorzoeken, waar kort
daarvoor nog wapens te vinden waren in de schoorsteen en neemt Karel,
als lid van de 'Oranjewacht', mee voor verhoor. Binnen 14 dagen is de
hele top van deze Oranjewacht gevangen genomen. Karel wordt overgebracht
naar het Oranjehotel. Een tijdje houdt Hans zich koest, omdat hij zijn
vader niet in gevaar wil brengen, maar gaat dan toch weer in het verzet.
Hij zamelt met een groep geld in voor achterblijvende gezinnen van
gevangen genomen verzetsmensen.
Vader en zusje Tineke
Hans weet dat hij Nederland wil ontvluchten en voor het
Nederlandse leger wil gaan vechten, of voor de K.N.I.L., hij is al K.N.I.L.
cadet. Hij is bang dat hij te werk gesteld zal worden in Duitsland. In
eerste instantie wil hij met een bootje naar Engeland, maar uiteindelijk
gaat hij het proberen via de weg. Een oude vriend van hem woont op de grens
tussen het bezette Frankrijk en het niet-bezette Frankrijk. Een bezoek aan
die vriend om daar werk te vinden in de agrarische sector is zijn dekmantel.
Zijn moeder vindt het goed dat hij gaat, maar dan moet hij wel zijn broer
Rob meenemen, die inmiddels ook al actief is in het verzet en kans loopt
gevangen genomen te worden. Hans ziet die verantwoordelijkheid in eerste
instantie helemaal niet zitten, maar beseft ook dat het best fijn is om
gezelschap te hebben op reis. Ze stellen een plan op en bedenken waar ze
zullen overnachten. Ze hebben kennissen in St. Quentin, Antwerpen en Parijs
en ze kennen iemand die hen de grens tussen Nederland en België over wil
helpen. Ook kennen ze iemand die Duitse Marken voor hen regelt om mee te
nemen. Als Hans voor de laatste keer bij zijn vader op visite gaat durft hij
zijn vader, die vlak voor zijn proces staat, niet van zijn plan te
vertellen. In stilte neemt hij afscheid van zijn vader, niet wetende dat het
een afscheid voorgoed zal zijn. Karel wordt via kamp Amersfoort afgevoerd
naar kamp Sachsenhausen in Duitsland, waar hij op 20 november 1944 sterft.
Ze laten een afscheidsbrief achter voor hun moeder waarin zij schrijven dat
ze op zoek gaan naar werk. Deze brief moet hun moeder vrijpleiten van
medeplichtigheid, als de jongens gevangen zouden worden genomen.
Vader en moeder Beckman
Op 30
oktober 1941, Rob is dan net 18, Hans bijna vier jaar ouder, vertrekken ze.
De Duitse Marken blijken in België en Frankrijk niets waard en met veel
verlies weten ze het geld te wisselen. In Maubeuge op het station dineren ze
met een Duitse soldaat die ze op het station treffen en die geen Frans geld
heeft, maar wel voedselbonnen. Hans en Rob hebben het Franse geld, een goede
deal en een prima dekmantel. Als ze in Parcey bij de familie Maire aankomen,
wordt hen verteld dat de rivier oversteken naar het onbezette Frankrijk geen
optie is. Er zijn overal wachtposten en de Franse politie aan de overkant
staat aan de kant van de Duitsers. Het is beter om vanuit bezet Frankrijk de
grens met Zwitserland over te steken. De familie heeft een kennis, Jean, die
hen in contact kan brengen met een 'passeur'. Wanneer ze gepakt zullen
worden zullen ze zeggen dat ze Jean om een baan gaan vragen, omdat meer dan
de helft van het land van de Maires op onbezet grondgebied ligt en ze daar
dus niet kunnen gaan werken.
Via Saint Hippolyte, waar Jean woont, gaan
ze naar Vaufrey, dat op de grens ligt, waar ze de 'passeur' zullen
ontmoeten. Ze lopen echter tegen een wachtpost aan. De Duitsers daar zeggen
dat ze een Sonderausweis nodig hebben om naar Vaufrey te kunnen gaan. Ze
zeggen dat ze dan wel zo'n Sonderausweis zullen gaan halen bij de
Kommandantur. de wachtposten zeggen dat zij ook zo'n Sonderausweis kunnen
uitschrijven. Ze bekijken hun papieren en het Sonderausweis voor Hans is al
geschreven wanneer een van de douanebeambten 50 Marken vindt in het
persoonsbewijs van Rob. Marken die daar aan het begin van hun reis per
ongeluk in terecht zijn gekomen. Marken die hen in de problemen brengen. 50
Marken is in die tijd zoveel geld, dat ze er van beschuldigd worden
geldsmokkelaars te zijn. Het is 6 november 1941 en hun vlucht is mislukt. Ze
worden teruggebracht naar Saint Hippolyte, waar de Geheime Feld Polizei hen
meteen door heeft en hen ontvangt met de woorden: "Na, du woltest mal
Willemienchen besuchen wass?" Er volgt een verhoor van een paar uren, maar
de mannen blijven vasthouden aan hun verhaal, dat ze werk wilden zoeken op
het land. Die avond worden ze naar de gevangenis Mont-Béliard gebracht, waar
ze samen met nog een Franse gevangene de enige drie gevangenen zijn. Het
stinkt er en het is er koud, maar het eten wat ze er de volgende dag krijgen
is zo erg nog niet. Op de tweede dag worden ze alweer opgehaald en naar een
kazerne in Belfort gebracht. Hier worden ze gescheiden van elkaar gevangen
gezet. Via briefjes in een scheerkwast die de broers delen weten ze elkaar af
en toe op de hoogte te houden. Ook zien ze elkaar af en toe in de kelder,
waar ze kachelhout kunnen halen. Ze blijven ook hier tijdens de verhoren bij
hun verhaal. Als de commandant op 24 november vertrekt, biedt hij Rob en Hans
aan weer samen in een cel te slapen. Ze bedenken zich geen moment. De nieuwe
commandant brengt af en toe eten voor hen mee. Dit eten is afkomstig van het
Franse Rode Kruis. De Franse medegevangenen krijgen pakjes van huis, maar
Hans en Rob mogen niet schrijven. Gelukkig krijgen zij van het Rode Kruis
dus pakketjes.
Jean, de kennis van de familie Maire, beweert echter de
jongens niet te kennen. Later beweert hij hen wel te kennen, maar verraad
dat ze hem hebben gevraagd in contact te brengen met een 'passeur'. Zowel
Hans als Rob verklaren afzonderlijk dat hij het dan verkeerd begrepen moest
hebben, dat ze gevraagd hadden om contacten met een boer om voor te werken,
dat ze misschien verkeerd begrepen zijn, omdat hun Frans niet zo goed is. Ze
hebben het in deze gevangenis niet zo slecht. Ze hebben licht en een kachel
op hun kamer. Ze hebben een goede band met de Duitse soldaten, die het erg
koud hebben op de gangen en die bij hen in de kamer komen zitten om warm te
worden, omdat zij de enige gevangenen zijn die Duits spreken. Twee keer
hebben ze zelfs de gelegenheid om door de laksheid en het goed vertrouwen
van deze soldaten door de open deur van hun kamer te ontsnappen, maar een
vlucht in een voor hen onbekende omgeving zou te riskant zijn en dus blijven
ze maar in hun cel. Ze worden weer opgehaald voor verhoor en worden
onder druk gezet om te bekennen. Als ze bekennen dat ze wilden vluchten
zullen ze na drie maanden op vrije voeten komen, maar wanneer ze dat niet
doen volgt er een onderzoek en zullen ze nog minstens een jaar tot 18
maanden gevangen zitten. Rob voelt er voor om te bekennen, maar Hans voelt
nattigheid en gebiedt hem zijn mond te houden. Beiden zwijgen ze en houden
vast aan hun verhaal dat ze werk zochten. Als de commandant met
kerstverlof gaat, komt er weer een nieuwe commandant en ook andere
wachtposten. Zij ontdekken dat Rob en Hans met briefjes die ze in de kelder
voor elkaar achterlaten communiceren en straffen hun hardhandig. De oude
wachtposten hebben medelijden en proberen hun leed wat te verzachten. Rob en
Hans zijn goed op elkaar ingespeeld en zonder het met elkaar te hebben
afgesproken vinden ze een nieuwe plek om briefjes voor elkaar achter te
laten.
Op 7 januari 1942 worden Hans en Rob overgebracht naar de
gevangenis van Besançon, waar eerst geen plaats voor hen is in
de Duitse vleugel en ze eerst een paar uren in een lege lijkenkelder worden
opgesloten. Daarna gaan ze naar een cel, waar ze weer samen mogen
verblijven. De cel is klein en het eten in de gevangenis is slecht. Waterige
soep en droge korsten brood en af en toe wat biscuitjes en kaas via het Rode
Kruis. De ruiten zijn kapot en met soms -30 graden is dat wel erg koud, maar
zo kunnen ze wel aan heen en weer slingerende touwtjes spullen doorgeven van
cel naar cel. Daar waar de verwarmingsbuis door de muur gaat is een gat
ontstaan en dat gat is gauw groter gemaakt. Via dit gat kunnen Hans en Rob
communiceren met de mannen in de cel naast hun. Een Fransman en een
Nederlander, Leen van Leeuwen met wie Hans op de H.B.S. heeft gezeten. Leen
hoort bij een groep van vier mannen die ook naar Engeland probeerden te
komen. Ook Co van Assenbergh hoort bij dit groepje. Hans kent Co nog van de
Koninklijke Militaire Academie. Naast Co en Leen behoren Guus Joekes en Wil
Olland tot dit groepje. Deze vier mannen hebben ook te horen gekregen dat
ze na drie maanden weer thuis zullen zijn als ze zouden bekennen en hebben
bekend. Rob wil ook bekennen en Hans besluit dat ze dat zullen doen wanneer
de anderen inderdaad worden vrijgelaten. Op zondag mogen Hans en Rob brieven
schrijven aan het Franse Rode Kruis en via deze mensen konden ze hun moeder
laten weten dat zij in een cel in Frankrijk zaten.
Ze krijgen een baantje
als 'Kalfaktor' (corvee, eten ronddelen, vloeren schoonmaken) aangeboden,
omdat de Duitsers een grotere hekel hebben aan Fransen dan aan
Nederlanders. Ze verhuizen naar een grotere cel, die alleen 's nachts op
slot gaat. Bij het ronddelen van het eten blijkt er nog een Nederlander in
de gevangenis te zitten, Paul Dormans. Paul mag niet luchten, maar via
briefjes lukt het hen toch contact met hem te leggen. Hij wilde ook in
Frankrijk gaan 'werken' en heeft tot dan toe ook niet bekend. Bij het
ronddelen van het eten blijft er regelmatig eten over en dat verdelen Hans
en Rob onder de Nederlandse vrienden en de Fransen van wie ze weten dat die
geen pakketjes krijgen. Op 17 januari waren de papieren van de G.F.P. in
Mont Béliard binnen en worden Hans en Rob van hun baantje ontheven en in
aparte cellen gezet, omdat ze hebben gelogen. Vanaf dan zitten ze net als
Paul Dormans in 'Einzelhaft' en mogen ze niet luchten en mag slechts
driemaal per dag het luikje even open. Op 30 januari komen er twee
Nederlandse officieren, ook Engelandvaarders, Stam en Ravelli, aan in de
gevangenis. Op 11 februari krijgt Rob eindelijk een brief van hun moeder.
Ze schrijft dat ook de ouders van het groepje van vier op de hoogte zijn van
hun verblijf in de gevangenis. Paul Dormans zijn ouders zijn al gestorven.
Het is ook de dag dat het groepje van vier met hun bagage zal vertrekken. Op
vrijdag 13 februari krijgt ook Hans een brief van thuis. Vrijdag de 13e
bracht hem geluk. Op die dag komen er ook twee nieuwe Nederlanders, die ook
naar Engeland wilden vluchten, in Besançon. Geert van
Rijckevorssel van Kessel en Hans Clerkx. Een week later leest Hans in de
'Petit Comtois', een krantje wat hij af en toe van het Rode Kruis krijgt een
overlijdensadvertentie. Hun vier vrienden zijn ter dood veroordeeld vanwege
'Feindbegünstigung', oftewel heulen met de vijand en het vonnis is op 17
februari in Dijon voltrokken en ondanks dat zij niet hebben bekend ziet Hans
het voor hem en Rob niet meer zitten bij het lezen van dit nieuws. Hans en
Rob waarschuwen de andere Nederlanders, dat ze vooral niet moeten bekennen.
Ook in maart komen er weer nieuwe Nederlanders in Besançon.
Deze groep heeft al bekend. Hier zit o.a. Charles Pahud bij, een
oud-klasgenoot van Rob. De gevangenis begint aardig vol te raken met
Nederlanders en onderling is er veel contact, het oproepsignaal voor deze
contacten was het fluiten van het lied 'Oranje boven'.
Op 16 maart
moeten Hans en Rob naar de kapper, omdat ze op 17 maart voor het
Kriegsgericht moeten verschijnen. Ook de groepen van Charles Pahud en Dennis
Luyt moeten er eerder die dag naartoe, ze werden ter dood veroordeeld. Hans
en Rob worden nu aangeklaagd wegens 'unerlaubter Grenzubertritt', dus niet
meer van 'Feindbegünstigung'. Ze hebben echter de brief gevonden die Hans en
Rob achter hebben gelaten om hun moeder vrij te kunnen pleiten en in deze
brief staat dat ze zich in Engeland of Indië 'nuttig' willen maken, maar in
plaats van dat hun nu wel 'Feindbegünstigung' ten laste wordt gelegd, legt
de president van de rechtbank hen woorden in de mond. Hij vraagt of ze dat
misschien niet hebben geschreven om hun moeder het spoor bijster te doen
raken. Ze bevestigen dat en de president zegt dat hij dat zeer geloofwaardig
vindt. Hij vraagt hoe lang ze al gevangen zitten. Al vier en een halve
maand. De president veroordeelt hen tot vier maanden gevangenisstraf met
aftrek van de tijd die ze al hebben gezeten. Hij zal de papieren in orde
maken, zodat ze de dag erna vrij gelaten kunnen worden. Deze president, Dr.
Schmidt, vertrouwt Hans later nog toe, dat hij hoopte dat wanneer zijn zonen
in een soortgelijke situatie terecht zouden komen, ze op een zelfde manier
zouden handelen. Deze Duitser redde hiermee Hans en Rob het leven. De
vijf Nederlanders uit de groepjes van Pahud en Luyt worden de volgende dag
gefusilleerd. Dr. Schmidt had hen ook geprobeerd te redden, maar ze hadden
geantwoord dat ze het een eer vonden om voor het Vaderland te sterven, zich
er waarschijnlijk niet van bewust wat de president trachtte te doen. Op
24 maart zijn ze nog steeds niet vrijgelaten. Ondertussen hebben ze op de
muren geschreven dat bekennen tot de doodstraf zou leiden, met daaronder de
namen van de gefusilleerden. Na de oorlog hoort Hans dat majoor Kay Gramberg
van die boodschap geprofiteerd heeft.
Hans Beckman
Pas op 6 april moeten Hans en Rob
hun spullen pakken om op transport te gaan naar een
'Ruckführingslager' in Compiègne, vanwaar ze op transport terug zullen
worden gezet naar Nederland. Ook in deze voormalige kazerne krijgen de
Nederlanders extra eten via het Rode Kruis, ook kregen ze hier pakjes van
thuis. Op 2 juli 1942 worden ze opgeroepen voor transport. Op dit
transport zullen 1000 niet-Joodse gevangenen zitten en 250 Joodse
gevangenen. Alle gevangenen krijgen een halfrond brood mee en een
camembert-kaasje. Ze worden met 100 man tegelijk in een veewagon geladen. In
de wagon ontstond een roulatiesysteem, zodat men om de beurt lucht kon
happen bij het ventilatierooster, kon zitten of kon liggen. De behoefte op
de ton werd gedaan op een laagje ingezameld papier, zodat het als een
pakketje uit de trein kon worden gesmeten en urineren gebeurde in
verzamelde blikjes en ook de urine werd uit de wagon gesmeten. De kaasjes
werden niet aangeraakt en het brood werd pas na lang kauwen doorgeslikt,
omdat er niets te drinken in de wagon aanwezig was. Mede door deze
discipline hebben, volgens Hans, alle 100 gevangenen in de wagon de
treinreis overleefd. Op de stations, waar de trein soms uren stilstond,
stond het Rode Kruis klaar met water, maar de bewakingstroepen voorkwamen
dat het water in de wagons terecht kwam.
Na vier dagen komt de trein op
6 juli in Polen aan. Door gevangenen in blauwwit gestreepte pakken worden ze
uit de trein gehaald. Ze moeten hun bagage op het perron achtergelaten. Rob
krijgt een klap met een knuppel. Hans helpt hem overeind. Ze moeten zich in
rijen van vijf opstellen, Hans vertaalt de Duitse bevelen voor de Franse
medegevangenen. Enige tijd later lopen ze door de toegangspoort en
onder de woorden Arbeit Macht Frei door. Net binnen de poort zit een orkest
prettige marsmuziek te spelen. Even later moeten ze zich helemaal uitkleden
en worden ze door gevangenen met een botte tondeuse van al hun
lichaamsbeharing voldaan. SS-ers en kapo's begeleiden dit met slaan,
schoppen en schreeuwen. Hierna moeten ze in een blok douchen en worden ze
daarna in een bak met desinfecterende vloeistof gegooid, vloeistof die
enorm prikt op de net onthaarde plekken. Daarna krijgen ze de blauwwitte
kampkleding aangereikt. Ze krijgen op een papiertje een nummer uitgereikt,
wat ze in het Duits en Pools uit hun hoofd moeten leren. Hans wordt
geregistreerd onder het nummer BV F 45218 K.L. Auschwitz en Rob onder BV F
45219 K.L. Auschwitz. BV staat voor Berufsverbrecher, F voor Frankrijk en
K.L. voor Konzentrationslager. Er wordt gevraagd wie Duits spreekt en
Hans en Rob melden zich. Vanaf dan werken ze als tolk bij de Aufnahme
Abteilung, een onderdeel van de Politische Abteilung, maar eerst moeten ze
nog langs de fotograaf voor foto's voor in het misdadigers album.
In het kamp weet niemand dat hun transport een transport was van politieke
gevangenen. Er zijn geen papieren meegekomen met het transport, alleen een
namenlijst. Tot dan toe zijn er alleen maar Russen, Joden en criminelen in
het kamp binnengekomen.
Hun werk bestaat, 16 uren per dag, uit het
afnemen van vragen bij de gevangenen die het kamp binnenkwamen en het
invullen van de 'Frageboge' met daarop naam, geboortedatum en
geboorteplaats, woonplaats, beroep en eventuele veroordelingen. Het grote
voordeel is dat ze in het blok van de Aufnameabteilung mogen slapen. Blok
24, het mooiste blok van het kamp, met opgemaakte bedden en veel Polen, die
pakketjes van thuis kregen en Hans en Rob soms wat extra eten toestopten.
Zonder dit extra eten zouden ze niet lang in leven zijn gebleven. Een van
hun beste vrienden in het kamp is de Pool Tadeusz 'Tadek' Szymanski, die na
de oorlog in een van de gebouwen van het Stammlager ging wonen en
medeverantwoordelijk was voor het ontstaan van het Muzeum Auschwitz. Hij
werkte tot zijn pensioen in 1977 voor het museum. Hij vond het belangrijk om
zijn verhaal over te brengen op de jeugd en om mee te werken aan het
verbeteren van de Pools-Duitse verstandhouding. Hij had de leiding over de
afdeling die museumstukken verzamelde. De dag na aankomst worden de
gekregen nummers op de armen van de gevangenen getatoeëerd. Er wordt door iemand
gesuggereerd dat Nederlanders zo verwant zijn aan Duitsers dat zij misschien
niet getatoeëerd hoeven te worden. Kommandoführer Stark neemt dit over. Hans
en Rob willen echter geen Sonderbehandlung en willen solidair zijn met hun
Poolse en Franse vrienden. De gevangene die de tatoeage moet zetten
waardeert dit zo, dat hij extra zijn best doet op de tatoeage, zodat Hans en
Rob de mooiste tatoeages van het kamp hebben. Nederlanders die na Hans en
Rob in het kamp kwamen hebben daarna nooit een keus gehad. Hans en Rob
leren snel. Ze leren over de kamphiërarchie, over overleven, over het kamp
Auschwitz en de subkampen. Ze horen dat er binnenkort veel transporten
worden verwacht vanuit heel Europa, die naar het kamp Birkenau zullen gaan,
dat in aanbouw is en gebouwd wordt door gevangenen. De hele Aufnahme
Abteilung moet op een dag naar Birkenau om daar gevangenen in te schrijven
die rechtstreeks, dus niet via het Stammlager, naar Birkenau zijn gegaan.
Pas drie weken na aankomst van hun transport wordt bekend dat hun
transport een NN-transport was (Nacht und Nebel). Nacht und Nebel gevangenen
waren gevangenen die niet officieel ter dood veroordeeld waren, maar die men
toch van de aardbodem wilde laten verdwijnen, zoals bij Nacht und Nebel. De
moeder van Hans en Rob krijgt omstreeks die tijd te horen dat ze
geëxecuteerd zijn. Van de 1170 gevangenen in het transport zijn er na die
drie weken nog maar 300 mannen in leven. Deze mannen wisten wat hard werken
was en de Duitsers vonden dat zij nog wel nuttig konden zijn bij de opbouw
van Birkenau. Dus vertrokken ze daar naartoe. Kommandoführer Hans Stark
bracht Hans en Rob persoonlijk, zei tegen hen dat hij verwachtte dat ze
binnen twee weken weer terug zouden zijn in het Stammlager en zei tegen de
Lagerältester van Birkenau dat hij hen levend en wel weer terug wilde zien
bij zijn Kommando. Hans en Rob komen in een van de houten barakken. Deze
nieuwe houten barakken zijn veel schoner dan de stenen gebouwtjes die
ingericht waren als barakken. Deze stenen gebouwtjes waren waarschijnlijk de
paardenstallen van de voormalige kazerne die nu het Stammlager was. Hans
krijgt er zijn eerste pak slaag, omdat hij in het sanitaire blok geheel
onwetend op de verkeerde plek urineert. Rob krijgt ook een pak slaag. Hans
en Rob worden Vorarbeiter bij het werk in Birkenau en krijgen een stok. De
SS-ers vinden dat Rob zijn stok niet veelvuldig genoeg gebruikt om de
gevangenen onder hem aan te sporen. Vanaf dan slaan ze allebei tegen de
wanden van de kuilen en roepen vaak 'Schnell, Schnell, Bewegung, Bewegung'.
Na ongeveer twee weken mogen Hans en Rob inderdaad weer terug naar de
Aufnahme Abteilung in Auschwitz I. Er komen steeds meer transporten binnen
en ze moeten vaak de nacht doorwerken. Bij Joden hoeven de voornamen niet
meer gevraagd te worden. Voor alle Joodse mannen moeten ze Israël
opschrijven, voor alle Joodse vrouwen Sara. Dit was vooral om de Joden te
vernederen. Hans en Rob hebben veel vrienden in het kamp, als ze wat
extra eten hadden, deelden ze dat soms met hun Joodse en niet-Joodse
medegevangenen uit hun groepje. Het helpen van Joodse gevangenen werd niet
door alle medegevangenen gewaardeerd, dus daar moeten ze voorzichtig mee
zijn. Van anderen krijgen zij soms ook spullen die door hen 'georganiseerd'
zijn. Het ene Kommando wordt vaker gecontroleerd dan het andere. Zo werden
de gevangenen die in de SS-kantine werkten vaak gecontroleerd, maar de
stratenmaker die keer op keer de straat naast de kantine openbrak en weer
opnieuw legde kon door het open raam zo het eten uit de kantine meesmokkelen
naar het kamp. Het Strassenbaukommando werd bijna nooit gecontroleerd. Op
16 augustus 1942 worden alle vrouwen uit het vrouwenkamp van het Stammlager
overgebracht naar Birkenau afdeling B1a. Vlak daarna breekt er een
tyfusepidemie uit in het Stammlager, 746 mensen worden vergast. De blokken
worden uitgegast. De mannen moeten tijdelijk in de voormalige blokken van
het vrouwenkamp verblijven. Blok 24 wordt niet meteen uitgegast en Hans moet
samen met een ander documenten uit het blok halen. Wanneer hij het blok
binnenstapt voelt hij zijn benen warm worden. Zijn benen zitten vol
met vlooien, alsof hij bruine beenkappen draagt. Als Rob jarig is op 16
oktober vieren ze dat in de kantine voor prominente gevangenen. Een houten
barak naast blok 21. Een vriend heeft er de sleutel van. Later verhuisde de
kantine naar blok 25 en werd de barak de Wäscherei. Hans redt Jan Hartog
het leven door hem slechts in te schrijven als Politieke gevangene. Hij
'vergeet' er bij te schrijven dat Jan een Joodse Politieke gevangene is. Jan
helpt later op zijn beurt Hans weer te overleven als hij in de Krankenbau
komt, waar Jan dan een baantje als verpleger heeft. Vlak na Robs
verjaardag komt Hans in blok 19 van de Krankenbau terecht. Hier waren
nauwelijks medicijnen. Toch moest je ervoor zorgen dat je er voor er drie
weken verstreken waren weer uit was. Selecties waren er om de 2 à 3 weken en
wie er bij een tweede selectie nog erg ziek bij lag werd die avond door een
vrachtwagen afgevoerd naar de gaskamer. Hans heeft veel vrienden die in de
Krankenbau werken en die redden hem meermaals het leven, door wanneer hij te
lang in de Krankenbau ligt hem in het ene blok uit te schrijven en hem in
een ander blok in te schrijven. Hans heeft pleuritis (vocht in de linker
long). Normaal werd het vocht afgetapt, maar Hans ziet dat niet zitten, hij
ziet anderen met dezelfde kwaal, die erg ziek zijn en ontstekingen hebben.
Via vrienden worden er medicijnen 'georganiseerd', die ook niet zonder
risico kunnen worden ingespoten, maar hij overleeft het en eind december is
hij weer terug op de Politische Abteilung. Rond de jaarwisseling van
1942/1943 moeten Hans en Rob vaak naar Birkenau om mensen uit de transporten
in te schrijven. Hier ziet Hans hoe een man vlak voor zijn ogen letterlijk
kapot wordt geschopt en geslagen, omdat hij een fotootje van zijn vrouw
probeerde mee te nemen in het kamp. Elke keer als de man het bewustzijn
verliest wordt hij weer bijgebracht. Zulke dingen gebeurden elke dag in
Auschwitz en Birkenau, maar nu gebeurde het voor zijn neus en moest hij
onbewogen toekijken. Hans vat kou tijdens de tochten naar Birkenau en
krijgt een rotsbeenontsteking in het oor. Hij moet regelmatig naar de
Krankenbau. De arts die hem behandelt, Dr. Wassilewski, brengt hem in
contact met Marijke de Graaf, die vrijgelaten zal worden (ze is een
uitzondering, want vrijlatingen uit Auschwitz komen niet veel voor). Marijke
zal in Nederland hun moeder opzoeken en haar vertellen dat ze nog
leven en in Auschwitz gevangen zitten en ze slaagt hier in. De oorontsteking
wordt erger en erger en Hans moet een operatie ondergaan. Zijn
overlevingskans is klein, maar zonder operatie bijna nihil. Zonder narcose
wordt hij geopereerd terwijl vijf mensen hem tegen de operatietafel drukken.
De hamer en beitel worden bij een timmerman geleend en dan begint het
weghakken van het rotsbeen. Hans blijft de hele operatie bij volledig
bewustzijn. Hans knapt snel op en zijn oor moet nog een aantal weken elke
dag gespoeld worden. De artsen en verplegers hebben opnieuw zijn leven
gered. Daarna moet hij weer vol aan het werk in Birkenau om de transporten
uit Griekenland en de transporten met Roma en Sinti in te schrijven. In
die tijd begint Dr. Clauberg met zijn experimenten in blok 10. Als
namaakverpleger vergezelt hij een echte verpleger en brengt een vrouw, Lina
Prijs, regelmatig wat extra eten. Vijfendertig jaar later ziet hij haar
opnieuw, ze heeft het overleefd.
Half maart 1943 moeten Hans en Rob bij
de Lagerkommandant komen. Ze mogen naar huis schrijven. Hun moeder heeft
naar de Kommandant van Auschwitz geschreven en nu ze toch weet dat zij niet
dood zijn, mogen ze twee keer per maand naar huis schrijven en mogen ze ook
pakketten van thuis ontvangen. Zo kunnen ze hun vrienden ook af en toe wat
extra's geven. Eind mei, begin april heeft Hans vlektyfus en ligt in
blok 20 in de Krankenbau. Rob verzorgt hem en verschoont zijn bed. Hans
heeft veel last van bloeddiarree, wat bij de tyfus hoort. Rob wordt in die
tijd een nacht in de lijkenkelder opgesloten met inkt en een tatoeëerpen om
te oefenen op de lijken, want hij moet tatoeëerder worden. Als Rob ook ziek
wordt en in het bed naast Hans komt te liggen is Hans net weer koortsvrij.
Hij kan nog niet op zijn benen staan, maar weet toch, met zijn laatste
restjes energie, zijn broertje zo goed mogelijk te verzorgen en zijn
beddengoed te wassen en te verschonen. Na deze ziekteperiode komt Hans
niet terug bij de Politische Abteilung, maar komt bij het Kommando
Installateure en komt te wonen in blok 3a, een blok van het voormalige
vrouwenkamp, het blok wat wij bezochten, nadat gids Witek het met de sleutel
had ontgrendeld. Als Installateur kwam hij in Birkenau in verschillende
afdelingen. Hij kon zo familieboodschappen voor anderen overbrengen. Als hij
iets maakte, maakte hij vaak iets anders kapot, zodat hij vaker terug moest
komen. Op 19 juli tijdens het appèl worden 12 mannen opgehangen aan de
galg voor het keukenblok, Hans staat net die dag vooraan. Alle gevangenen
moeten toekijken hoe deze mannen opgehangen worden en mogen niet wegkijken.
Deze Polen worden opgehangen, omdat zij contact hebben gehad met de
buitenwereld en anderen hadden helpen ontsnappen. Rob woont nu in een
ander blok dan Hans. Rob was nog een tijdje hondenverzorger, maar raakte zijn
baan kwijt, omdat hij zijn eigen eten met dat van de honden verwisselde,
wat pure dierenmishandeling was volgens de SS. Gelukkig werd hij verder
niet gestraft en werd hij daarna Blokschreiber, waaraan hij een hele goede
baan had.
Hans verhuist, als hij bij het Kommando Baubüro komt, naar
blok 16. Tussendoor woont hij ook nog een tijdje in blok 6a. Hans moet ,
wanneer het Baubüro een verbouwing of bouw oplevert, Übergabe Protokollen
maken over alle werkzaamheden, manuren en materialen die in de bouw hebben
gezeten en die overdragen aan de kampleiding. Hij kan zich zo over het hele
terrein vrij bewegen. Hij krijgt alleen een bewaker mee, die moet voorkomen
dat hij ontsnapt, maar met Rob in het kamp is hij dat niet van plan. Op 20
juni 1943 legt de Chef van het Baubüro de capaciteit van de gaskamers vast.
Krematorium I 340, Krematoria II en III elk 1440 en Krematoria IV en V elk 768 per
24 uur. In totaal dus 4756, maar dat is soms nog niet genoeg capaciteit, er
komen dan zoveel transporten binnen dat de lijken ook in de open lucht
worden verbrand.
In die tijd regelen de vrienden van Hans voor hem een
bezoekje aan het bordeel, dat nu in blok 24 gevestigd is. SS-ers komen hier
illegaal, maar het bordeel is eigenlijk bedoeld voor de gevangenen, ten
einde homoseksuele contacten tegen te gaan. Een bezoek aan het bordeel is
voorbehouden aan prominente gevangenen, de gewone gevangenen hebben er het
geld niet voor. Hans wel, want zijn vrienden hebben geld voor hem
ingezameld. Hij krijgt een medische controle, wordt ontsmet en komt daarna
in de wacht kamer. Hij krijgt een briefje met een nummer. Die briefjes
worden onderling geruild door de ervaren bordeelbezoekers. Een bezoekje
duurt een half uur. Als Hans zenuwachtig bij beroepsprostituee Annie
binnenkomt, probeert ze hem gerust te stellen. Ze vraagt bij welk Kommando
hij werkt en verstaat Bauhof i.p.v. Baubüro. Het Bauhofkommando is een van
de slechtsten van het kamp en omdat ze medelijden met Hans heeft geeft ze
hem een Würfel (blok) margarine, die ze van een SS-er heeft gekregen. Ze
praten nog wat en dan is het half uur voorbij. Als Hans naar buiten komt met
de margarine, nemen ze ten onrechte aan, dat Hans een opmerkelijke prestatie
in bed heeft geleverd. Het blijft voor Hans bij dit ene bezoek.
Eind
november 1943 krijgt Hans weer vlektyfus, waar hij redelijk snel van
herstelt, maar de complicatie die optreedt, een gezwel achter in zijn keel,
kost hem bijna zijn leven. Hij kan bijna niet meer slikken, terwijl hij
juist moet aansterken van de tyfus. Op een gegeven moment kan hij ook niet
meer drinken en weegt hij nog maar 40 kg. Als hij ook moeilijk begint te
ademen wordt het gezwel achter in zijn keel doorgesneden, wat niet zonder
risico is. Hij is zo zwak dat hij niet langer dan 5 minuten rechtop kan
zitten zonder flauw te vallen en geeft het op. Rob zit naast zijn bed te
huilen en te smeken, Hans mag het niet opgeven. Rob en een aantal vrienden
smokkelen met gevaar voor eigen leven extra eten naar het Krankenbau blok.
Vrienden Jan Nab en Henk Haak worden boos op Hans. Hij kan zijn broer toch
niet zo in de steek laten en hoe kan hij zo egoïstisch zijn dat hij het eten
dat zij met gevaar voor eigen leven smokkelden niet eet. Dat trekt Hans over
het dieptepunt heen en binnen een maand is hij weer op zijn oude gewicht.
Op 9 april 1944 komt er een evacuatietransport uit Majdanek aan in
Auschwitz. Dit geeft de gevangenen hoop, want dat betekent dat de Duitsers
de oorlog aan het verliezen zijn. Op dit transport zitten ook Nederlanders,
die zich al snel aansluiten bij hun groepje. Op de zolder van blok 6 krijgen
ze films te zien, waarin beweerd wordt dat het terugtrekken van de Duitsers
aan de frontlinie tot doel heeft dat ze de frontlinie verkorten en
verbeteren. De gevangenen geloven dat natuurlijk niet en dus worden de
voorstellingen al gauw weer afgelast. Er beginnen geruchten dat ook
transporten uit Auschwitz geëvacueerd zullen worden. Hans schrijft aan zijn
moeder dat hij zal proberen om naar Sachsenhausen te komen, waar hun vader
sinds het begin van dat jaar gevangen zit. Op 6 juni moet Hans voor het
Baubüro naar de kassen van Rajsko. Voor een Poolse medegevangene zoekt hij
daar een meisje op, om haar te melden dat de jongen nog steeds probeert
schoenen voor haar te 'organiseren' maar dat dat hem op dat moment niet
gelukt is. Het gaat om een Sloveense die een rode Italiaanse driehoek
draagt. Het lukt Hans om met haar in contact te komen en hij heeft meteen
een klik met haar en wordt op slag verliefd, voor het eerst in zijn leven is
hij helemaal hoteldebotel van een vrouw.
Ze heet Noëmi Trpin, is 20 jaar en
komt uit Ljubljana. Oorspronkelijk komt haar familie uit Gorizia, Italië,
maar zij hadden het land verlaten, omdat zij tot de Sloveense minderheid
behoorden en zich niet meer veilig voelden in Italië. Noëmi gaat tijdens de
Italiaanse bezetting in Ljubljana bij het verzet. Wanneer ze gearresteerd
wordt beschouwen de Italianen haar als zeer gevaarlijk. Ze wordt na een
korte gevangenschap op transport gezet met een groep bejaarde Joden,
richting Birkenau. Ze worden allemaal naar de gaskamer gestuurd. Op weg naar
de gaskamer maakt een bewaker een opmerking in de trant van "jullie
Joden...". Noëmi zegt hem: "Maar ik ben geen Jodin." de bewaker plukt haar
uit de rij en zegt: "Maar dan hoor je er ook niet bij!" Ze blijft als enige
uit het transport in leven. Na een tijdje in Birkenau vragen ze farmaceuten
voor een Kommando in Rajsko. Ze heeft maar kort farmacie gestudeerd,
maar probeert het toch. Zo komt ze in Rajsko terecht, waar het leven
vergeleken bij Birkenau heel aangenaam is. Het lukt Hans om een paar dagen
later nog eens naar Rajsko te gaan met een opdracht die hij verzint voor het
Baubüro, maar er wordt hem door de SS daar meteen verteld dat hij het geen
derde keer hoeft te proberen. Hij moet dus snel te werk gaan met Noëmi. Hij
vertelt haar bij hun tweede ontmoeting dus meteen maar dat hij met haar wil
trouwen als ze allebei de oorlog overleven. Natuurlijk moet ze daar hard om
lachen, maar ze geeft hem wel haar adres in Ljubljana en hij leert dat uit
zijn hoofd. Daarna brengt een Poolse collega van de Politische Abteilung,
die in Rajsko werkt, briefjes over en weer tussen het stel. Hans ontvangt
zelfs een fotootje van Noëmi, wat hij tot het eind van de oorlog verborgen
weet te houden. Ook Rob wordt verliefd, op een meisje uit het
zigeunerkamp, Ramona, dat bij de liquidatie van dit kamp om het leven komt.
Begin september 1944 worden Hans en Rob in quarantaine gezet in blok 10, het
voormalige experimentele blok. In een gewone passagierstrein, waarin ook
gewone reizigers zitten, worden Hans en Rob en nog een paar andere
gevangenen overgebracht naar het kamp Gross-Rosen. In dit kamp heerst grote
honger, maar Hans en Rob hebben geluk. Ze komen te werken in de
Siemens-Halske fabriek. De bedrijfsleider, die niks op heeft met het
nationaalsocialisme, vertrouwt hen en hij geeft hen af en toe iets extra's
te eten. Ook in dit kamp maken Hans en Rob vrienden. Zbyszek Szczepanski
wordt een hele goede vriend. Hij maakt voor beide in de fabriek van het
aluminium wat daar voor handen is een sigarettenkoker. Levensgevaarlijk,
want verspillen van het aluminium was een grote misdaad. De sigarettenkokers hebben Hans en Rob
altijd bewaard. Hans en Rob krijgen een zeer bijzondere brief, een brief
van hun vader die deze brief in Sachsenhausen heeft geschreven. Het is een
wonder dat zo'n brief wordt doorgelaten, ondanks de censuur. Hans wordt
Vorarbeiter van het Versandlager en Rob rijdt spullen op een treintje heen
en weer. De goederen en apparaten die klaar zijn om verzonden te worden naar
Wehrmacht- en SS-instanties worden door Hans en zijn collega's weleens 'per
ongeluk' naar de verkeerde bestemming verzonden. Kerst 1944 wordt door een
aantal gevangenen met bier gevierd in de Häftlingskantine, Hans en Rob zijn
daar ook bij.
Op 10 februari 1945 vertrekt een meer dan een kilometer
lange colonne gevangenen te voet vanuit het kamp. Hans en Rob ontfermen zich
hierbij over een andere Nederlander, Harry, die meer dood dan levend is. Hij
heeft diarree, maar wie langs de kant gaat zitten om zijn behoefte te doen,
wordt onherroepelijk neergeschoten, wie niet verder kan ook. Elke 10 meter
ligt er wel een lijk in de berm. Hans en Rob weten Harry te ondersteunen en
mee te nemen. Plotseling staat er op een overweg een kolentrein waar de
gevangenen in worden gestopt. Vanuit de trein
ziet Hans Duitsers die met karren vol huisraad vluchten voor de oprukkende
Russen. Na vier dagen zonder eten en drinken komen de ruim 2000 nog levende
gevangenen aan in Leitmeritz (Litomerice), wat vlak bij Theresienstadt
(Terezin) ligt. Hier vertrouwen ze Harry toe aan twee Nederlandse artsen die
ze hier leren kennen. Helaas heeft het transport Harry teveel verzwakt en
sterft hij enkele dagen later, in het zicht van de bevrijding. Hans wordt
Vorarbeiter in de mijngangen van de kalksteengroeve. Vanwege de grote honger
in het kamp verzamelt hij zoveel mogelijk Nederlanders in zijn groep en een
aantal Polen, Russen en Tsjechen die hij vertrouwt. Ze houden om de beurt de
wacht en rusten om de beurt, zodat ze zo weinig mogelijk energie verspillen.
Dat het werk niet opschiet valt de SS-ers niet eens op. Op vrijdag 2
maart is Hans net buiten de mijn als er honderden bommenwerpers voorbij
komen. Hij ziet de piloten, vanaf de berg, op ooghoogte voorbij komen. In de
verte ziet hij een enorme zwarte rookzuil omhoog stijgen. Later komt hij
erachter dat hij getuige is geweest van het bombardement op wat er nog over
was gebleven van de stad Dresden.
Op 24 april moeten ze weer op
transport, voordat ze vertrekken staan ze nog 4 dagen stil op het perron en
daarna vertrekt de trein naar het enige grote kamp wat nog niet bevrijd is,
Mauthausen. De route er naartoe is niet zo veilig en de trein staat vaak
stil onderweg. Op een klein stationnetje waar ze stil staan, zien ze de twee
Nederlandse artsen die zich over Harry hebben ontfermd tussen de vrije
mensen lopen. Ze zijn daar ontsnapt. Op een station in Praag wordt Hans
vrijwillig ziekendrager. Op het station staat namelijk een afvaardiging van
het Internationale Rode Kruis en de Duitsers willen zich van de goede kant
laten zien. Ze laten schoorvoetend alle zieke gevangenen uit het transport
gaan. Hans ontdekt een dode hoek, die de SS-ers niet goed in de gaten kunnen
houden. Via die dode hoek haalt hij Rob en nog 8 Nederlanders uit de trein
en haalt kaartjes bij dode gevangenen vandaan. Met deze kaartjes kunnen ze
doorgaan voor ernstig zieke gevangenen en worden ze door het Rode Kruis naar
een ziekenhuis in Praag gebracht. Op 30 april 1945 zijn ze eindelijk vrij!
Ze moeten zich nog wel ziek houden, maar krijgen heerlijk eten, vooral de
gebakjes zijn favoriet. Op 2 mei leest Hans een krant waarin de dood van de
Führer Adolf Hitler in wordt vermeld. Hans raakt bevriend met een
verpleegster die hem kleren bezorgt. Zo kan hij het ziekenhuis verlaten als
er buiten een barricade wordt gebouwd en de Tsjechische partizanen tegen de
Duitsers vechten. Hans vecht met hen mee. Op 8 mei wordt Praag dan eindelijk
bevrijd door de Russen en daarna wordt er dagenlang gefeest. Als
ex-gevangenen worden ze in de stad heel goed behandeld. Ze krijgen geld,
maar bij elke winkel waar ze iets willen kopen krijgen ze alles gratis. Ze
krijgen vrij reizen met het openbaar vervoer, ze krijgen kleren, mogen
gratis naar de bioscoop. Het is er fantastisch, maar toch willen ze naar
huis. Op 14 mei vertrekken ze met de trein naar Pilsen. Op deze route
passeren ze lopend de linie tussen de Russische en Amerikaanse troepen.
Op 19 mei komen ze met een vrachtwagen vol Fransen en Nederlanders
in Bayreuth aan en van daaruit vertrekken ze op 22 mei naar een oude
Duitse kazerne in Bamberg. Op 24 mei stappen ze in veewagons
richting Frankrijk. In elke Franse plaats waar de trein stopt worden
de ex-politieke gevangenen getrakteerd op eten, drinken en rookwaar.
Op 26 mei komen ze in het Belgische Ciney aan, waar ze ook
vorstelijk worden onthaald. In een veewagon, waarin zowel
ex-politieke gevangenen als landverraders zitten, komen ze aan bij
de Nederlandse grens.
Hans net na de bevrijding in Praag
Op het station van Maastricht wordt
het Wilhelmus gespeeld en dat ontroert hen. Na een uur zitten ze echter nog
steeds in de trein naar de klanken van het Wilhelmus te luisteren. Wat is de
ontvangst in Nederland anders, dan de ontvangst in alle andere plaatsen die
ze vanuit Praag hebben aangedaan. In Roermond gaan ze uit de trein en worden
ze ondergebracht in een klooster. Daarna worden ze per vrachtwagen vervoerd
naar een school in een andere plaats. Het lijkt wel alsof ze nog steeds
gevangenen zijn. Op dit transport horen Hans en Rob van ex-gevangenen die uit
Sachsenhausen komen dat hun vader het niet heeft overleefd. Hij werd daar in
december 1944 zo hard geslagen door een Kapo, dat hij niet meer uit een coma
is ontwaakt. Ze moeten daar in die school blijven, want ze mogen niet naar
het pas bevrijde westen. Ze weten een paar chauffeurs van een konvooi richting
het westen te overreden en verstoppen zich tussen de lading levensmiddelen.
In Zeist, waar het konvooi doorheen trekt, verlaten ze de vrachtwagen. Hier
melden ze zich bij de familie Oppenoorth die hun moeder voorbereidt op de
thuiskomst van haar zoons. Hun moeder en broer Jan waren in de oorlog
doorgegaan met actief verzetswerk.
Een dag na hun thuiskomst schrijft
Hans een brief aan Prins Bernhard, als leider van de Binnenlandse
Strijdkrachten, met het verzoek om voor Nederland te mogen strijden in de
strijd om Nederlands Indië te bevrijden, waar de familie lange tijd gewoond
heeft. Hij komt via het K.N.I.L. bij het 2nd Royal Netherlands Infantery
Depot in Vught via Engeland in Nederlands Indië terecht. Ook Rob zet de
strijd tegen de bezetters voort als militair bij de Landmacht. Hans
neemt ondertussen contact op met Noëmi, hij is haar nog altijd niet
vergeten. Hij schrijft haar een 20-tal brieven vanuit Nederland, Engeland,
Penang en Batavia en daar in Batavia krijgt hij ineens antwoord terug. Noëmi
was met een van de laatste transporten te voet uit Auschwitz vertrokken en
in Ravensbrück terecht gekomen en wordt daar door de Russen bevrijd. Met
Franse ex-krijgsgevangenen komt ze in Parijs terecht en daar en later in
Lausanne wordt ze goed onthaald. Pas een paar maanden later komt ze thuis in
Ljubljana waar ze de brieven van Hans vindt. Maar Ljubljana valt nu onder
het communistische regime. De enige manier om daar weg te komen is wanneer
ze een Nederlands paspoort heeft. In september 1946 gaat Hans vanuit
West-Java vanaf het front terug naar Nederland met een studieopdracht.
Vanuit Nederland trouwt hij 'met de handschoen' met Noëmi. Noëmi heeft zijn
moeder gemachtigd om het jawoord aan Hans te schenken. Op 14 februari 1947
trouwt Hans met 'zijn moeder' op het stadhuis van Delft. In november 1947
haalt Hans haar in Parijs op van het station, waar ze na negen maanden
huwelijk en elkaar slechts tweemaal een middag in Auschwitz te hebben gezien
elkaar in de armen kunnen vallen. Hans en Noëmi blijven getrouwd tot de dood
van Hans (op respectabele leeftijd) hen scheidt. Noëmi is ten tijde van dit
schrijven nog in leven.
Hans en Noëmi 41 jaar later in Rajsko
Rob spreekt jarenlang erg weinig over wat hij
heeft meegemaakt en heeft last van nachtmerries. Hij trouwt met Hermine
Tellegen, dochter van Dr. Antonius Tellegen, die na vele verzetsdaden wordt
gefusilleerd in de duinen van Overveen. Naar zowel de vader van Rob als de
vader van Hermine zijn in de verzetswijk in Zeist straten vernoemd. De
straten van deze beide mannen liggen, heel bijzonder, ook nog eens haaks op
elkaar.
Dr. Antonius Tellegen
Hans en Rob worden door een oude vriend, Tadeusz (Tadek) Szymanski, uitgenodigd in Auschwitz voor
een herdenking ten tijde van het communistische regime in Polen. Als
Nederlandse officieren wordt het hun door de NATO niet toegestaan om naar
een communistisch land af te reizen. De vriend benadert daarop de Poolse
president, die op zijn beurt Hans en Rob in Auschwitz uitnodigt door een
rechtstreekse brief aan de Nederlandse premier. Het gevolg is dat de twee
mannen dan voor het eerst weer terug kunnen naar Auschwitz.
Rob wordt er
rustiger van en gaat actief bezig bij verschillende organisaties die te
maken hebben met de oorlog. Zo geeft hij voorlichting op scholen, begeleidt
hij ex-gevangenen op reizen naar het kamp waar zij opgesloten hebben gezeten
en reist hij met de Stichting Samenwerkend Verzet 1940-1945 naar Mauthausen,
waar ik hem, zijn vrouw Hermine en een van hun kinderen heb ontmoet. Ook Rob
en Hermine zijn inmiddels overleden. Rob (en ook de andere ex-verzetsmensen
van de Stichting Samenwerkend Verzet 1940-1945) vond het belangrijk dat ook
na hun dood de verhalen over de Holocaust verteld zouden worden.
Bij deze!
Rob Beckman bij een kranslegging in Mauthausen
(1995)